172 genoeg was op de lijst der afschaffers te teekenenen dit werd als volstrekt bewijs van zedelijkheid beschouwdzoodat zulk een per soon een potje kon breken." De Generaal van Swieten deelt ons die redevoering mede op blad zijde 23 van zijn opstel; verraadt al dadelijk zijne weinige ingenomen heid, zijuen spijt, zijne wangunst en zijnen wrevel over hetgeen door den Heer Nierstrasz is gezegddoor zijne drie noten aan den voet van bladzijde 23; en deelt, eindelijk, ons de ware reden, waaraan wij naar onze opvatting zijn opstel over de rietslagen bij het N. T. leger te danken hebben, mede, op dezelfde bladzijde, als hij schrijft: '/Maar wij kunnen daaruit" dat is uit de evenvermelde redevoering van den Heer Nierstrasz «eene zinsnede niet onbeant woord laten, omdat zij ons eenigszins aangaat en ons zwijgen al licht dan schijn zoude krijgendat het gezegde waarheid behelst. De bewering: //er is een tijd geweest, dat het genoeg was op de lijst der afschaffers te teekenen, en dit werd als een bewijs van zedelijkheid beschouwd, zoodat zulk een persoon een potje kon breken" doelt vermoedelijk op de pogingen die, nu ruim 15 jaren geleden, in het Kommando Sumatra's "Westkust" tijdens de Ge neraal van Swieten aldaar de functie van Gewestelijk Militairen Koinmandant uitoefende «zijn gedaan om de dronkenschap en het misbruik van geestrijke dranken onder de troepen tegen te gaan. «Wij verklaren ten stelligste, dat de conclusie van den Heer Nierstrasz geheel bezijden de waarheid is en eene insinuatie bevat (wij hopen dat hij ze waagde zonder aan het ongepaste daarvan te denken) die een blaam werpt op verscheiden verdienstelijke officieren, die nu nog onder de kundigste en meest geachte Hoofd-officieren van het Indische leger worden gerangschikt." Een gewezen kommandant van het Indische leger is en blijft mensch en dus niet zonder menschelijke deugden en gebreken. Er zijn naijverige, wangunstige menschen en zelden kan men zich op de goede trouw van de zoodanigen verlaten. Diensvolgens is het ons alleszins verklaarbaar, dat er zelfs onder de gewezen kominandanteu van het Indische leger een enkele, als bij uitzondering, kan wor den gevondenwiens gemoed met spijt en wrevel wordt vervuld als hij verneemt, dat van het Indische leger door een later Kom- mandant meer is gemaakt dan door hem. Alle overigen zullen innig verheugd zijn als zij zoo iets vernemen, en zullen het overigens zeer natuurlijk vinden dat een lichaam, dat, als het Indische leger, het voorwerp is van aanhoudende zorg en van groote kostenvan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 179