261
voor wetenschap, en kou hij zijne artiileristische opleiding niet ver
loochenen de ander stelde practijk vooropen maakte zich onge
rust, dat het Nederlandsche leger in een troep militairement uitge-
doschte schoolmeesters zou ontaarden.
En hoe was nu het resultaat?
De vijf kapiteins waren ieder met een bijzonder vak belast, zoo
had de een de tactiekde ander de verdediging van Nederlandde
derde fortificatieenz.de kapiteins droegen voor over de verschil
lende onderwerpen, de luitenants leverden toelichtende voorbeelden
uit de krijgsgeschiedenisde organisatie der legers van Europa
enz. Als er b. v. werd gesproken over het zuider-frontier, dan
leverden een of twee luitenantsals toelichtende voorbeeldenbe
schrijvingen van den inval van Dumouriez in 1792, van Pichegru
in 1794, de belegering van 's Hertogenbosch in 1624 of van
Grave in 1674.
De regeling was dus al zoo goed mogelijkop het oogmaar
wie deed nu veel op bij dat //gevecht van artillerie tegen artillerie"
of van //infanterie tegen kavallerie", wat leerde men er mee, dat te
Wachau of te X of te Y een dergelijk geval had plaats gehad?
Zoo gaat het met vele voordrachtenbehalve het voordeeldat
de voordrager heeft, van het feit te hebben bestudeerd, leveren zij
weinig nut opmen kan veelal door het louter aanhoorenzonder
te huis bestudeeren, alleen een flauw denkbeeld, een verward begrip
van het behandelde opdoen. Zeer lichtelijk toch raakt de toehoorder
het spoor bijsterverschillende namen van dorpen, rivieren, generaals,
van regimenten soms, sterkte van troepen, verliezen dwarrelen hem
door het hoofdzonder dat het hem geluktze op de goede plaats
terecht te brengen.
Het resultaat was dientengevolge ook in Nederland, dat de voor
drager zich in den beginne inspande, het auditorium eenigszins; dit
echter bij beiden al spoedig verflauwde, te beginnen bij het laatste
en daarna, als gevolg van dien, ook bij den eerste; er werd weinig
geluisterd, weinig kennis opgedaan, soms ook wel weinig bijzonders
voorgedragen.
In Erankrijk schijnt het wel niet veel beter gesteld te zijn ge
weest; zie o. a. wat de schrijver van de //conférences regementaires"
mededeelt in den Spectateur Militaire van 1S70.
Om terug te keeren tot ons onderwerpin hoeverre de tegen
woordige regeling van het militair onderwijs der officieren aan het
doel beantwoordt, stel ik mij voor, deze voordracht, als een welge-