anders verkrijgen dan door den officier nu en dan iets te vragen om zich te overtuigen dat hij zijne studiën onderhoudt en dus voor zijne taak geschikt blijft; en men moet zich hierin wel bij het theo retisch gedeelte bepalen, want voor de practijk is geen plaats, geene gelegenheid. Daar zit nu juist de knoop; ik geloof dat er voor de practijk wèl plaats en gelegenheid bestaat of te vinden is. Men kan, natuurlijk, geene expeditiën uitvinden tot oefening, maar men zou wel b. v. het exerceeren meer in manoeuvreeren kunnen doen overgaan en aanschouwelijker kunnen voorstellen. Het leger op den voorgrond te stellen is verkeerd; maar wil men in tijd van oorlog van het leger partij trekkendan moet het in vredestijd niet te veel verdrongen wordendan moet men het gelegenheid, geld en middelen toestaan om zich te oefenen dan moet men het een terrein geven waar het den oorlog werkelijk kan nabootsendan moeten niet alle werken zoodanig beplant wordendat het uitzicht geheel is begroeid en men zich in vredestijd geen rekenschap kan geven waartoe zij in oorlogstijd moeten dienendan moet er niet gezien worden op de betrekkelijk niet belangrijke kosten, die het kampeeren of marchee- ren van eenige troepen voor eenigen tijd na zich slepen. Het is toch beter, geen leger te bezitten dan een slecht geoefend leger; men vertrouwt er open men betaalt jaren lang millioenenvoor zeker niet met het denkbeeld omals de nood aan den man komt de vlag te strijken. Men moet een leger willen, of het niet willen indien men het niet kan betalen, maar wenscht men een leger te bezitten, dan moet men het ook niet te sterk beknibbelen. Is het nu noodig, dat de officier zich voortdurend en met in spanning toelegt op zijn vak? We zullen allen ongetwijfeld dadelijk die vraag, zonder eenige reserve, bevestigend beantwoorden. Toch zou een kortzichtige het soms betwijfelen; de oorlogen van Napoleon I, de Amerikaansche burgeroorlog zijn daar, om verrassende voor beelden te leveren van officierendie in den oorlog met weinig ken nis van militaire zaken, ja soms zonder eenige wetenschappelijke militaire opvoediuguitmuntende bevelhebbers zijn geworden en de bewondering van tijdgenoot en nageslacht hebben opgewekt. Welke wonderen op militair gebied levert niet de Amerikaansche oorlog: men ziet daar regimentschefs en generaals, die, gisteren nog vreedzame burgers, ons doen versteld staan van hunnen practischen geest en van het vernuftwaarmede ze zich van de nieuwe uitvindingen meester maken om hunne operaties te bespoedigen en de overwinning zeker te doen zijn. 264

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 271