291 Van de practische en theoretische kennis van den officier, die het onderwijs geeft, of van hem, onder wiens leiding het plaats vindt, zal 't hoofdzakelijk afhangen, of de studie aangenaam en geestop- wekkend, dan wel van eene tegenovergestelde uitwerking zijn zal; in het kort, of het goede, dan wel geen vruchten zal dragen. Intusschen kan wel in algemeene trekken worden aangegeven in welke richting en hoe ver het onderwijs zich zou dienen uit te strekken. De hoofdstudie onzer Indische topographische kaarten bepaalt zich tot het vaardig lezen der residentie- of gewestelijke kaarten (over zichtskaarten:), gewoonlijk vervaardigd op de schaal van 1:50.000 of 1:100.000 en van de detailkaarten, op de schaal van 1:10.000 of 1:20.000. Hoewel nu het onderricht in het lezen van kaarten niet in te beperkten zin mag opgevat worden, en dus daarbij van eene bij zondere schaal of terreinvoorstelling geen sprake mag zijn, zoo zal een iegelijk, die zich gemakkelijk weet te recht te brengen op voor noemde kaarten, ook geene moeielijkheid oudervinden, wanneer hem kaarten op eene andere schaal of van eene andere samenstelling of bewerking worden voorgelegd. Het zal wel geen betoog behoeven, dat daartoe in de eerste plaats wordt vereischt, dat men zich vooraf volkomen vertrouwd make met de wijze van samenstelling der kaarten, of beter gezegd met de theorie, waarop die samenstelling berust. Een volkomen theoretisch begrip van de arceeringen en tinten is een minder dringend vereischte. Met hoeveel zorg de overzichtskaarten ook bewerkt worden, bereiken zij zelden die volmaaktheid, dat met zekerheid daaruit de juiste hellingen van het terrein zouden zijn af te leiden. Dit is dan trouwens bij zulke kaarten, welke men voor détail- onderzoek niet raadpleegt en waarop alleen de hoofdbewegingen der troepen worden afgebakend, niet noodisr. Zij leveren voldoende gegevens, om met een oogopslag de alge meene gesteldheid van het terrein te Jeeren kennenen 't is dan ook voor den militair in 't algemeen voldoende te weten, dat naarmate van de meerdere of mindere zwaarte of dikte der arceeringen' dan wel meerdere of mindere donkerheid der tinten, steiler of flauwer hellend terrein wordt voorgesteld, en dat de daarbij gevolgde tin- tenschaal zich uitstrekt tusschen 0», zijnde geheel wit en 45", zijnde geheel zwart. Men neemt namelijk aan, dat terreinhellingen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 298