297 daarmede evenwijdige en op gelijken afstand van elkander liggende hulpvlakken. Neemt men n vlakken aan, zoo wordt H verdeeld in n+1 deelenterwijl de onderlinge afstaud der vlakken gelijk )i _|_~i 's- B)e °P de kaart geprojecteerde doorsneden van de aangebrachte hulpvlakken met het terrein dragen den naam van hulptranches. De onderlinge afstand dezer hulp en hoofdtranches zal op ieder Pun* n-fl gedeelte moeten zijn van den afstand der hoofdtranches op dat punt. Nemen we in het hier gekozen geval b. v. twee hulptranches aan, zoo verdeelen wij de vlakte-uitgebreidheid tussehen de hoofdtran ches in drie deelen, zoodanig, dat ieder punt der hulptranche van de volgende tranche verwijderd is op i gedeelte van den afstand der hoofd tranches. In verband met het voorgaande, figuur 8,J beschouwende, zien wij Hq en p in drie gelijke deelen verdeeld. Hieruit blijkt, dat de weg q in drie gelijke stukken is verdeeld, welke onder dezelfde helling tegen het terrein oploopenterwijl de projectiën dier stukken ieder gelijk zijn aan der gevonden pro jectie p. Nu beschrijft men in figuur 8a uit het gegeven punt a, liggende in de hooftranche S s, met een derde der gevonden projectie een cirkelboogjetot het de eerste hulptranche snijdt in d; verder uit d op dezelfde wijze een tweede boogje, dat de tweede hulptranche ontmoet in d' en eindelijk uit d' een derde tot het de tweede hoofd tranche T t snijdt in d". Die verschillende punten vereenigende, krijgt men een gebroken lijn add'd", welke de projectie voorstelt van een weg, die in het derde geval de gegeven lengte heeft en in het vierde geval onder de gegeven helling klimt. Maakten wij tot grootere nauwkeurigheid van deze huJptranches ook gebruik tot het traceeren van den anderen weg, dien wij zoo even hebben gevonden te zijn de lijn a c, dan zouden wij komen tot de gebroken lijn a a' a" c", welke echter zoo weinig afwijkt van de reeds vroeger geconstrueerde, dat deze omslachtige toepassing bij onze detailkaarten achterwege kan blijven. Bij de behandeling van de laatste vraag is stilzwijgend aangeno men, dat niet gelijk aan den hellingshoek of grooter dan deze is; ra het eerste geval voldoet natuurlijk slechts ééne lijn aan de vraag ra het tweede is de verlangde weg onbestaanbaar.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 304