298
Deze verschillende, door constructie beantwoorde vragen kunnen
ook opgelost worden door toepassing van de driehoeksmeting.
Tn geval men op de kaart menigvuldige hellingen bepalen moet,
kan men dit op de gemakkelijkste wijze verrichten door het samen
stellen van een hellingschaal.
Men construeert namelijk (figuur 10) een gelijkbeenigen rechthoe-
kigen driehoek ABC, deelt een der hoeken aan de basis A B
in negen gelijke deelendus ieder van 5° en trekt de deellijnen
door, tot zij de zijde B C snijden. Bij de verschillende ontmoe
tingspunten stelt men de cijfers, overeenkomende met het aantal
graden der hoeken, die gevormd worden door de deellijnen, met
de rechthoekszijde B C; dus van het punt C of 0° af, achtereen
volgens 5o, 10° enz. tot 45° in B.
Hiermede is de hellingschaal gereed.
Om door dit hulpmiddel eene terreinhelling te bepalen, zet men de
uit de kaart te vinden projectie der helling van A naar C uit, b. v.
Ac, richt in c eene loodlijn op, maakt die gelijk aan denvoor elke
kaart naar mate van de schaal bekendenafstand der horizontale
doorsnedenb. v. c b en vereenigt b met A. Daarna verlengt men
de lijn Ab, tot zij de verdeelde rechthoekszijde der schaal snijdt.
De hellingshoek, hier gelegen tusschen 15° en 20° kan nu
verder op het oog, met eenige oefening, voldoende nauwkeurig
worden bepaald.
Aangezien bij het gebruik van detailkaarten, b. v. op de schaal
van 1;10.000 en 1:20.000, H eene lengte voorstelt respectievelijk
van 5 en 10 meters, deze lengte op de schaal dier kaarten millime
ter bedraagt en dus bezwaarlijk zuiver kan worden uitgezet, zoo ver
dient het bij 't gebruik der hellingschaal aanbevelingde projectiën der
hellingen eenige, b. v. tien malen vergroot uit te zetten mits men
tevens de H een gelijk aantal malen grooter neemt. Nu is H een halve
centimeter geworden en kan voldoende nauwkeurig worden uitgezet.
Deze opmerking geldt ook voor de hiervoren behandelde construc
tion, bij welke men echter, indien er lijnen gevraagd worden, zorg
moet dragen haar later behoorlijk weder te verkleinen.
Voor de Nederlandsch-Indische kaarten zijn de afstanden der
evenwijdige vlakken algemeen aangenomen als volgt:
voor kaarten op de schaal van
1:2000 op 1 meter