Naar de Jetter genomen is dit zoo, maar daar staat tegenover,
dat in eeue vereeniging, waar men studie tot doel heeft, het zeker
niet zonder belang is, om het allereerst overeen te komen hoe men
studeeren wilja dat het zelfs, om met eenige vrucht te kunnen sa
menwerken, noodig isdat men het daaromtrent in hoofdzaken eens zij.
Ik was dan ook reeds half van plan, het bezwaar /.niet strikt re
glementair" op zij te zetten, en, onder verklaring, dat eeue eerste
voordracht geen model behoeft te zijn voor eene tweede en voor vol
gende, mijn gekozen onderwerp ten gehoore te brengen, toen de
Juni aflevering van het militair tijdschrift (1871) ons een artikel
bracht over //de wetenschappelijke bijeenkomsten der officieren."
Hoewel dat artikel van Batavia was gedateerdzoo kon het ver
schijnen er vanbijna gelijktijdig met de oprichting onzer vereeniging,
allicht aan overeenkomst in oorsprong doen denken. Wilden wij
dus het daarin voorkomende niet door velen ais eene soort van
programma beschouwd zien, dan was het noodig er een enkel woord
over te spreken.
Wat mij dus vroeger alleen zeer te wenschen voorkwam werd nu
eene verplichting, terwijl daarbij mijne taak veel gemakkelijker was
geworden. Iu plaats van zelf eene verhandeling te ontwerpen, kon
ik nu tot volstaan met, goedkeurende of critiseerendedie van een
ander te volgen.
Na deze korte inleiding geef ik mijne beschouwingen ten beste.
De steller van het tijdschrift-artikel begint, met 1866 te noemen
als het jaarwaarin voor de nieuwe militaire literatuur een vrucht
baar tijdperk is aangevangen, en acht den Pruisisch-Oostenrijkschen
oorlog de aanleiding daartoe. In het algemeen moge dit waar zijn,
bij ons te lande echter dagteekent de eerste beweging reeds van vroeger
en het was meer de Duitsch-Deensche oorlogdie den aanstoot gaf'.
Men zag toen een kleinen staat, in oorlog met twee groote mo
gendheden, door de overige Europeesche staten, zelfs door het nauw
verwante Engelandaan zijn eigen lot overgelaten, en men voelde
dat ook Nederland eenmaal op die wijze alléén zou kunnen staan
tegen eenen verovering zoekenden nabuur, hetzij uit het oosten,
hetzij uit het zuiden.
Men wilde in dat geval niet onvoorbereid gevonden worden. Ie
der wilde wetenin hoeverre wij dan in staat zouden zijnweer
stand te bieden, en wat er nog zou moeten gedaan worden tot ver.
betering.
2.3