320
gaan van de komp.-kornmandanten en van de post-kommandanten
deze laatstensoms nog zeer jeugdige luitenants, straffen met provoost
en cachot zonder hiervoor autorisatie te verzoeken en later, als oud
kapitein hij een bataillon dienende, bezitten ze de bevoegdheid niet
meer. Bationeel kunnen wij dit niet noemen.
Na deze uitweiding keeren wij tot ons onderwerp terug.
Hoe hard sommige straffen ook mogen schijnen en zijn, 't is
niet te min eene onbetwistbare waarheiddat de krijgstucht moet
worden onderhouden door gepaste bestraffing, 't Voorlaatste woord
heeft eene gewichtige beteekenis't is daaromdat de strafbepalingen
meer moeten dienen, om af te keuren, en om overtredingen te voor
komen dan om die te wreken.
't Kan nogtans niet worden ontkenddat de noodzakelijkheid om
te straffen grootendeels kan worden verminderd door goed, aanhou
dend toezicht en door de gelegenheid tot misdrijven te benemen of
te belemmeren; die dure verplichtingen rusten op elkeen, die met
eenig gezag bekleed is.
De discipline moet haren steun vinden in de achting en het
vertrouwen die ieder superieur zijnen minderen onwillekeurig afdwingt,
door: oprecht, menschelijk en rechtvaardig te zijn. De superieur
doet dan trouwens niets meer dan hem bij art. 1 Inw. Dienst is
voorgeschreven.
Hoofdzaak is alzoo, dat de superieur den mindere achting en
vertrouwen en onvoorwaardelijken eerbied inboezemt. Moreel over
wicht van den meerdere op den mindere is onmisbaar, zonder dat
overwicht is het handhaven der discipline op den duur eene onmo
gelijkheid. vZoodra de vrees voor straf de eenige grondslag voor
de discipline iskan men gerust aannemen, dat het leger in meerdere
of mindere mate eene machine is geworden, niet in staat om zijne
eigene zedelijke kracht te ontwikkelen; die zedelijke kracht kan,
in den waren zin des woords, alleen worden opgewekt door ver
trouwen achtingliefde en toegenegenheidZoo spreekt Biistow,
eene autoriteit, met wiens oordeel wij volkomen instemmen.
De opgelegde straffen móetenom doelmatig te kunnen worden
genoemdvoldoen aan de volgende hoofdvereischten
1. Ze moeten rechtvaardig en menschkundig zijn opgelegd, of,
beter, gegrond zijn op recht en rede.
2. Leiden tot vermindering van misdrijven.