3. Middelen zijn tot zedelijke verbetering en
4. Dienen tot instandhouding van orde en krijgstucht.
Bovendien moet bij het strafopleggen worden gelet
1. Op den graad, dien de strafschuldige bekleedt, of wel op
zijne positie als oud soldaat of rekruut.
2. Op den aard der overtreding.
3. Of het eene herhaling geldt van reeds vroeger bestrafte mis
drijven.
4. Op de bezwarende en verlichtende omstandigheden en
5. Op het doorgaand gedrag van den man.
Het laatste vooral wordt nog al eens over het hoofd gezien
veelal is het strafregister de richtsnoer tot de strafbepaling en deze
is o. i. niet voldoendeen toch wordt de strafoplegger dikwerf ge
dwongen zich alleen van dien wegwijzer te bedienende vele veran
deringen van personeelwelke bij elk korps plaats vindenlaten
niet toe dat de chefs hunnne ondergeschikten zoo leeren kennen,
als noodig is't is geene zeldzaamheiddat soldaten slechts gedu
rende weinige maanden bij eene kompagnie verblijvenom daarna
weder te worden overgeplaatst; die tijd is te kort, om met eenige
zekerheid te kunnen oordeelen over het doorgaand gedrag der infe-
rieuren.
Ofschoon het ftegl. v. kr. als het ware gebiedend eischt//elke
overtreding te straflen", zoo zijn wij dienaangaande toch een ander
gevoelen toegedaanonze meening is
dat bij een doorgaand oppassend soldaat, eene enkele kleine over
treding gerust door de vingers kan gezien wordende discipline
zal hierdoor niets lijden; bij herhaling wordt de man natuurlijk
strafschuldig.
Jonge officieren redeneeren veelal zoo niet en geven daardoor
aanleiding, dat zulke oppassende soldaten beginnen te pruttelen en
zeggeu: '/'t Is hier in de kompagnie precies gelijk, of men goed
of slecht oppast, we worden allen over één kam geschoren!"
Dit denkbeeld mag de goede soldaat niet koesterenhij moet
ondervinden, dat er wel degelijk ouderscheid gemaakt wordt.
Uit de algemeene order van 1833 N°. 7 6 putte men het
voorschrift
»dat provoost of politie-kamer minder doelmatige straffen waren
dan kwartier-arrest, buitengewone exercitiën en korveën." Zoo zegt
327