374 begroette. Terwijl zij, daarin afwijkende van sommigen den mantel der toegevendheid wierp over de gebreken, waaraan het Tijdschrift mank ging, was zij indachtig aan een ander spreekwoord //alle begin is moeielijk", en moedigde zij den redacteur aan, op het ingesla gen spoor voort te gaan. Over die aankondiging willen wij echter niet sprekenalleen is hetgelooven wijniet overbodig, even stil te staan bij de vraag, of het verstandig geweest is, dat de redacteur van het Mili tair Tijdschrift zijn naam noemde. Thans, nu we twee jaar verder zijn, meenen we, die vraag be vestigend te kunnen beantwoorden. Eene anonyme redactie moet kalm afwachten wat de buitenwereld gelieft te zenden; de bekende redacteur kan daarentegen die buitenwereld tot medewerking uitnoo- digen, officieele gegevens vragen, enz. Dit is, gelooven wij, eene voorname redenwaarom dit tijdschrift gunstig afsteekt bij de vroe gereen waarom dit zich blijft staande houden, terwijl de vroegere, ook al uit gebrek aan medewerking, een ontijdigen dood te ge- moet gingen. We wilden overigens, zooals gezegd, niet over het tweede der genoemde opstellen spreken; het is dat over: //de Tweede Ivamer en de Indische militaire begrooting", dat ons de stof zal leveren voor de volgende beschouwingen. In den aanvang van zijn artikel spreekt de schrijver over de kwestie, of hij wel bevoegd is, over Indische aangelegenheden mee te praten. Hij schrijft daarbij over een //geleerd vriend, die in Indië is geweest en wien hij zijn voornemen kenbaar maakte." Deze zeide: schrijf maar niet, want ge weet het niet. Het antwoord was echter lang niet malsch //Maar als ik niet schrijf en anderen niet schrijven die in hetzelfde schuitje varen, wie zal het dan doen? Weet ik dan niets van de Indische militaire zaken? Gij weet het, gij fenix van krijgskennis, afgrond van geleerdheid! Maar gij houdt uw mond, ge deelt niets van uw wijsheid mede; ge wikkelt U maar in den mantel der wetenschap, en ge ziet versmadend en stilzwijgend op anderen neder. Is dat goed? mijn schrijven heeft juist ten doel om zulke wezens, zooals gij, aan het schrijven te krijgen." Ik moet erkennendat deze woorden mij juist niet erg aanmoe digden om ook aan het schrijven te gaan; ik zou nergens banger voor zijn, dan dat men mij voor een fenix en voor een afgrond van geleerdheid aanzag; van dergelijke individuen heb ik een instinctmatigen afkeer. Maar van den anderen kantdacht ikmij ook door zoo'n

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 381