375
uitval niet te mogen laten afschrikken; die schrijver geeft te veel
bewijs van gezond verstand, om niet gaarne bestreden te worden
waar liet pas geeft, en het Indisch Militair Tijdschrift zal, ofschoon
dit niet in het programma is omschreven, ook wel ten doel hebben
om bij voorkomende gelegenheid onze Ncderlandsche wapenbroeders
omtrent het Indische krijgswezen in te lichten. Daardoor wordt
toch zeker ook het belang van het Indische leger behartigd. Ik
houd mij dus maar aan dezelfde leer als die schrijveren hoop dat
ik door mijne beschouwingen andere, kundiger mannen aan de
schrijftafel breng.
De heer de R,oo van Alderwerelt, die onder hen, welke nooit in
Indië geweest zijnstellig onder de meest bevoegde sprekers over
militaire zaken gerekend moet worden, opende in het najaar van
1869 de discussiën over de begrooting van het departement van
oorlog. De schrijver der beschouwingen wij zullen hem verder
kortheidshalve S. noemen, vindt het jammer, dat de heer de IIoo
meesttijds door een zwarten bril ziet. Dit is, gelooven wij, niet
juist. De heer de Roo is een van die betrekkelijk weinigen, die
ronduit hunne opinie zeggen en zich niet door den //roem van het
Indische leger" in slaap laten wiegen. Zeker, het Indische leger
heeft een roemrijk verleden, en wij zullen de laatsten zijn om dien
roem ooit te verkleinen. Integendeel, wij zijn overtuigd, dat ons
leger ten allen tijde meer dan zijn plicht zal doen. Noblesse oblige.
Maar dit is alleen niet genoeg. Het wordt tijd, dat men breekt
met de traditie, die niet anders dan een droombeeld is, dat de zaken
bij het Indische leger niet zoo precies in orde behoeven te wezen
omdat de dapperheid der officieren en manschappen alles wel vergoeden
zal. Onze tegenstanders zijn wellicht ook dapper. Dat geloof aan
de wgloire" heeft de Dranschen wat gekostZoodanig geloof op
zich-zelven is zeer nuttig, zeer goed; maar het zelfvertrouwen van
het leger zal zich niet alleen daarop kunnen gronden.
De heer de Roo wees er o. a. op, dat we hier geen vluchthaven
hebben voor de vloot; dat de zetel van het bestuur open en bloot
%t voor eiken vijand; dat de hulpmiddelen, die tot het voeren
van een oorlog noodig zijn, de magazijnen van kleeding, oorlogs
behoeften en geneesmiddelen, de constructiewinkel enz. zich in de
strandplaatsen bevindendie niet verdedigd kunnen worden en het
leger dus zeer spoedig van zijne hulpbronnen afgesneden zal zijn
dat het verdedigingsstelsel in de lucht hangt en daarop maar geene