380
maar voor het oprapen?" en met die vraag valt, onzes inziens,
generaals betoog. Het kan zeer goed gebeuren dat wij eens een leger-
kommandant krijgendie bij den oorlog tegen inlandsche vijanden
wonderen van dapperheid heeft verricht; waarin allen, te recht, het
meeste vertrouwen stellen, maar die bij een oorlog tegen Europeesche
vijanden niet op zijn plaats blijkt te zijn. Een opstand te dempen,
een land, betrekkelijk slecht verdedigd, te annexeeren, en het bezit
van Java aan een overmachtigengeoefenden, dapperen aanvaller te
betwisten zijn zeer verschillende zaken, en de ondervinding alleen
kan uitspraak doen, of de keuze, ouder zulke omstandigheden,
goed is geweest. Maar aannemende, dat de keus uitstekend is
geweest, dat men werkelijk een Daendels heeft gevonden; dan
merken wij toch op, vooreerst dat nooit het genie van één man
het gebrekkige van 16000 man heeft kunnen bedekkendat die ééne
man niet alles kan doen, en, ten tweede, dat ook Daendelssen
sterfelijk zijn. Een uitmuntend bevelhebber, uitstekend; maar een
uitmuntend, goed uitgerust leger, met goed ontwikkelde en goed
gevormde officieren is o. i. nog meer waard. Er is trouwens ook
meei waarborg, dat uit zoodanig leger een Daendels voorkomt, dan
uit een leger, waarvan men altijd heeft gedacht, dat //het er zoo
precies niet op aan komt". Overigens vragen wij, of één man, één,
laat ons aannemen, volmaakt bevelhebber, het gemis aan een gene-
ralen staf, aan bewapening overeenkomstig de eischen des tijds, aan
oefening bij den troep enz. enz. kan vergoeden? Zeker niet! Wij
voor ons gelooven met den heer de Roo, dat de toestand van het
Indische leger, ondanks zijne vele goede eigenschappen, over 't alge
meen vrij treurig moet heeten, en dat het meer dan tijd wordt,
met kracht de handen aan het werk te slaan om het leger meer
inwendige sterkte te geven.
Een tweede onderwerp, door den heer Knoop behandeld, was de
wettelijke regeling van de positie der Indische officierenzooals men
weet, het desiratum bij de meetings van 1869. Wij gelooven, dat
er meer noodige en spoedvereischende zaken door de wetgevende
macht te regelen zijn, dan deze. Dat men in 1868, onder den
indiuk van de betreurenswaardige, en onzes inziens, niet gemotiveerde,
althans niet op deugdelijke motieven steunende besnoeiingen de
toelagen der militaire schrijvers en der genie-officieren in de
meening, dat de minister de Waal op dien weg zou doorgaan en
dat de vooispeilingen der dagbladen, dat deze ook de tractementen
en pensioenen zoude verminderen, wel bewaarheid konden worden.