381 dat men toen, zeggen we, onder dien indruk, eene vaststelling bij de wet van de positie der officieren wenschte, laat zich verklaren, ofschoon men zich toen wellicht niet genoeg rekenschap gaf van het feit, dat de vaststelling bij de wet van traetementen en pensioenen ook elk denkbeeld van verhooging doet uitsluiten. Men herinnerde zich verder de achterstelling der Indische officieren bij die van het Nederlandsche leger, o. a. ten aanzien van de plaatsing op nonacti viteit van officieren, die voor den militairen rechter terecht staan- Een en ander deed het noodig achten, 11 protesteren tegen verdere verkorting van verkregen rechten en billijke aanspraken. Door dit te zeggen, willen wij niet de meetings goedkeuren, ofschoon wij- zelven er deel aan namen. Neenhet is niet goed te keuren dat de officieren toonenzoo weinig vertrouwen op hunne chefs te hebben, dat zij meenen verplicht te zijn, persoonlijk voor hunne belangen te strijden. Dit strookt weinig met een goed begrip van krijgstucht en zelfverloochening. Maar kan men het aan de officieren wijten, dat zij tot zoodanig uiterste werden gebracht? Allerminst. Men heeft toen'op de schrijverstoelagen ƒ60,000 en op de toelagen der artillerie- en genie-officieren 40,000 per jaar bespaard, maar de goede geest onder het Indische leger heeft, als men die onder cijfers kon brengenvoor millioenen geleden. Niemand zal het ons euvel duidendat wij hier ronduit onze meening uiten. Wij zouden dit liever nalaten,1 wanneer het alleen moest dienen om onze persoonlijke belangen te beoordeelenmaar wij achten ons verplicht, onze meening te zeggen, omdat, onzes inziens, het belang van den staat ten zeerste door maatregelen als de bovenbedoelde wordt geschaad. De officieren van het Indische leger zijn doordrongen van de noodzakelijkheid van eene goede krijgstucht, van zelfverloochening. Maar alles heeft zijne grenzen, en wat moet er van een leger worden, zoodra de officieren billijke grieven en rechtmatige reden tot klagen hebben In een der dag bladen werd er tenvorigen jare op gewezendat de officieren, gedurende hun geheelen diensttijd, met armoede te kampen hebben. Dit mag wat sterk uitgedrukt zijn, maar au fond is het, helaas, maar al te waar. Wij herhalen, alles heeft een grens; de officieren kunnen op den duur zich niet alleen door zelfverloochening boven armoede verheven rekenen, en, enkele uitzonderingen daargelaten, moet het plichtgevoel, hier zoo hoog noodig, door de achterstelling der persoonlijke belangen lijden. Dankbaar erkennen wijwat in de laatste jaren ten behoeve van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 388