31
vinden, maar of het even gemakkelijk is, om deugdzame vereen
voudigingen aan te brengen, dit betwijfel ik en ik zou niets liever
■zien, dan dat de Bataviasche schrijver de kroon op zijn werk zette»
door zijne papier- en inkt-vrees andermaal te overwinnen, om ons
de eenvoudige manier te doeu kennen, waarop hij het legerbeheer
wil inrichten.
Iedere nuttige vereenvoudiging, die men aanwijst, is eeneverdienste
ten opzichte van het leger.
Niet veel beter dan de administratieve bepalingen komen er de
exercitie-reglementen af.
Dat eene omwerking van die voor de Infanterie ook hier een
vereischte zal zijn bij de invoering der nieuwe geweren, die door
meerdere vuuruitwerking de kompagnie in ons bergachtig en door
sneden terrein tot tactische eenheid zullen maken, spreekt van zelf.
Dat echter in de bestaande reglementen de hoofdreden onzer min
dere strijdvaardigheid zou zitten is niet juist.
Onze reglementen verschillen toch weinig van die, bij de meeste
vreemde legers in gebruik; maar de toepassing is, zoowel bij ons als
bij menig ander, niet altijd goed, terwijl die minder goede toepas
sing dikwijls niet de schuld is van hen, die het bestuur daarover
hebben. Meestal toch ontbreken de middelen tot ruime opvatting,
want daartoe is geld noodig, zoowel om van tijd tot tijd op een
geschikt manoeuvreerterrein te kunnen legerenals om in enkele
gevallen, wanneer men verplicht is eigendom te beschadigen, dit te
vergoeden.
Wel is het waar, dat juist de moeielijkheid, om de troepen voor
den oorlog te vormen, bij sommigen de reden is, dat zij te veel tot
de paradevorming overhellen en het weinige, wat men nog in de
goede richting zou kunnen doenongedaan laten. Dit is een euvel,
waarvoor de schrijver terecht waarschuwt, doch hij is daarentegen,
mijns inziens, in zijne bewijsvoering geheel op den dwaalweg, wan
neer hijdoor een enkel voorbeeld van met nauwelijks afgeëxer-
ceerde bataillons behaalde voordeelen, het nuttige van eene goede
i oefening in de exercitie wil doen betwijfelen en die oefening nutte
loos noemt.
Hij vergeet, wanneer hij van de bataillons der eerste Pransche
republiek spreekt, dat sedert het einde der vorige eeuw de kunst van
oorlogvoeren zeer veel van aard is veranderd en dat, terwijl toen
moreeie eigenschappen voldoende waren om over de weinig bewege
lijke en uiterst paradematig geoefende troepen der coalitie te zege-