trokken en onder het vuur van de forten had moeten zijn; vau deze
vertraging partij trekkende, tastte de vijand het tegen drie uur aan,
en de massa'sdie hij deed optredenverplichtten weldra al de
troepen van het be korpsachtereenvolgens voor Borny in linie te
komen. Een gedeelte van het 4e korps, dat zijne beweging volvoerd
had, ging weder over de Moezel en nam deel aan het gevecht om
zijne tweede divisie te ondersteunen, die, de rivier nog niet over
gegaan zijnde, in den strijd gewikkeld werd. De garde trad niet
op, zij bleef in reserve. Onze verliezen waren 3610 man, waaronder
de generaal Decaenaanvoerder van het 3e korps. Ik zelf ontving een
zware kneuzing aan den linkerschouder en had het leven slechts tetlan-
ken aan mijne epaulet, die niet door den kogel kon worden doorboord.'1
Deze overwinningmet kracht betwistwas slechts van gewicht
omdat zij de Eranschen in staat stelde de aangevangene terugtrek
kende beweging te volvoeren. Het kon niet onbekend zijn, welken
prijs de vijand er op stelde ze te belemmeren; de maarschalk moest
beter dan iemand vooruitzien, dat zij bovenmenschelijke pogingen
zouden inspannen om er in te slagen. Men moet zich dan ook
verwonderen over zoo weinig kracht in de aanvoering aan de zijde
der Eranschen en zoo veel traagheid in de uitvoering. Terwijl de
Duitschers met versnelde marscheu een vrij wat langeren weg aflegden
om de Moezel over te gaan en zich den volgenden dag weder voor
onze stellingen te bevindenom het hoofd te bieden en den
overtocht te beletten, slagen onze troepen er integendeel binnen
denzelfden tijd niet in, den overtocht van de rivier te voltooien en
de aangevangene stellingen te bereiken. De maarschalk Leboeuf en
generaal Ladmirault laten zich allerongelukkigst ophouden. Eindelijk
de opperbevelhebber zelf verricht niet die wonderen van werkzaamheid
die in zulk een oogenblik een strenge plicht waren. Zijn boek
zegt ons niets van het zooveel beteekenende feit, vermeld in het
boek van den kolonel d'Andlan: in den morgen van den 16ile" zon
de maarschalk, onmiddellijk na het vertrek van den keizer, de tenten
weder hebben doen spannen en de bivakken vormenmet den last,
nadere bevelen in den namiddag af te wachten.
De schrijver is duidelijker omtrent een ander verwijtwaartegen
hij zich in deze woorden verdedigt
«Ik maakte geen gebruik naar de weg naar Briey, omdat deze
weg groote terreinbezwaren in den omtrek van die stad opleverde,
en inlichtingenwelke de hierboven aangehaalde dépêche van de
keizerin aanvulden, mij meldden, dat ik aan dien kant vijanden had
472