482
De heer J. is een jong officier, die met de oorlogsverklaring ie
velde getrokken en bij Metz gewond en gevangen is genomen. Eu,
opdat men dadelijk kennis make met den schrijver en zijn boek,
ziehier eene bladzijde, waarin hij zich. afvragende, of het ontrukken
van het opperbevel aan den aanvoerder, niet voor het ongelukkige
leger eenige kans van behoud of van wanhopigen strijd zou hebben
doen ontstaanmet mannelijke smart de strengheid der krijgstucht
aanneemt
//Op. een' kouden December-dag (de heer J. was toen krijgsge
vangene in Duitschland) waren wij heimelijk bijeengekomen om een
Eransch dagblad te lezenwaarvan het zien altijd onze bewakers
ergerde, en wij stelden ons droevig, bij een karig gestookten kachel
gezeten, die vreeselijke vraag, dat schrikwekkend problema (de oor
zaken der overgave van Metz).
Een onzer deed toen den samenhang van de keten begrijpen,
waaraan ons lot verbonden wasdoor het voorlezen van eenige blad
zijden uit een boek, dat wij sedert dikwijls hebben herlezen: "Hel
"leger is blind en stom. liet slaat voor zich uit van de piel
nwaar men het plaatst. Het wil niets en werlct door eene veer.
"Het is een groot iets, dat men beioeegt en dat doodtmaar het is ooi
"iels, dal lijdt'" (Ai.FKKD de Vigky, Servitude et grandeur mili
tair es).
«Wij begrepen toen de noodlottige en onweerstaanbare macht
van die twee dingendie men krijgstucht en krijgsgeest noemt,
uitmuntende dingen toch in bekwame en eerlijke handen. Wij
beseften toen, meer dan ooit, de grootheid der zelfopolfering van
den man, die afstand doet van zijn' wil voor de gehoorzaamheid
zonder beperking. Met de schaamte op het voorhoofd gingen wij
in ons geheugen de minachting na, die sedert eenige jaren onze
zelfverloochening begroette èu in de dagbladenèn in de schouw
burgen èn in ons eigen gezin. Wij bogen het hoofd onder den
druk van zoo zware overpeinzingenbij de overmaat van ons onge
luk eene soort van bittere blijdschap vindende in de geheele vervul
ling van onzen pijnlijken plicht, hopende, dat misschien eens de
natie, terugkeerende tot zedelijker begrippen, berouw zoude gevoelen
over hare hansworstachtige scherts, en achting en eerbied toouen
voor den man, die alles weet te lijden zonder te morren en het
offer onder allerlei vormen tot het einde aanneemt.
sin zulk een' toestand blijkt duidelijk de onmacht van den in
dividu voor terugwerking op de dingen, die hij verfoeit. De ge-