508 als iedere andere kunst, leert men de krijgskunst, d. i. de kunst om oorlog te voeren, niet door redebeleidmaar langs den proefon- dervindelijken weg. Men heeft dus routine noodig; m. a. w. men moet de gave be zitten om heldere en verstandige besluiten te nemen en die aan anderen helder en duidelijk medetedeelen; men moet de kundige personen weten uit te zoeken, om die besluiten te doen uitwerken; men moet niet alles zelf willen doenmaar de personendie men als uitvoerders van de gegeven bevelen heeft uitgekozenzelf laten werken; men behoeft geen sabreur te zijn, maar men moet energie en den moed der verantwoordelijkheid bezitten, om krachtige be sluiten te nemen en te doen uitvoeren; men moet karakter hebben. De krijgsdeugden toch wortelen meer in het karakter dan in de geleerdheid Al die eigenschappen zijn voor den bevelhebber de beste loodsen, om de vele klippen om te zeilen welke hij in zijnen werkkring ontmoet. Moet de vorming van het karakter aan den persoou-zelven en de hem omringende menschen worden overgelaten, niet alzoo de vorming van het militair verstand. Deze is zeer goed langs den theoretischen weg te bereiken. Daartoe heeft men verschillende hulpmiddelen. Volgens von Verdy du Vernois is de beste metbode: '/door aanhoudende studie vau bepaalde gebeurtenissen de groote schakeering van omstandigheden duidelijk te zien, het karakter van den oorlcg hieruit te leeren kennen en bij zich zeiven de zoo even genoemde eigenschappen aan te kweeken, door het nemen van goed afgebakende besluiten en maatregelen." Dit wordt het beste verkregen door de zoogenaamde applicatorische leerwijze. Zij eischt echter veel eigen oefening en vordert zeer veel tijd. Tot beoefening der taktiek en ook der krijgsgeschiedenis, komt zij den heer von Verdy du Vernois als de beste en vlugste methode voor. Voor eigen studie is zij met vrucht aan te wenden. Men kan zelf eene onderstelling maken of haar aan een bekend geval aan- knoopen. Zoo doende oefent men zich in het ontwerpen en maken van disposition. Men stelt zich de regeling van een marsch, de lengte van eene kolonne en den voor den opmarsch der troepen benoodigden tijd voor den geest. Men veronderstelt, dat rapporten of mededeelingen inkomen en bevelen ontvangen wordenof wel het ontdekken van vijandelijke troepen, en neemt daarna zijne maat regelen enz. enz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 515