514.
hen bewijs te meer dus, dat, op marscheeue reserve overbodig
is; alles wat overbodig is, is gevaarlijk en moet daarom vermeden
worden.
In het gevecht moet men eene sterlce reserve hebben, omdat in
de gevechten met achteriaadgewereu de verliezen in korten tijd
betrekkelijk groot kunnen zijn.
De aanvoerder behoort in den regel bij den hoofdtroep, en niet
bij de voorhoede, te zijir; omdat de kommandaut der voorhoede toch
de noodige bevelen heeft, om de vereischte maatregelen te nemen,
zoodra men op den vijand stoot.
Bij een mogelijken terugtocht, deelt men daaromtrent niets schrif
telijks mede. Dergelijke bevelen komen in te veel handen en op
het oogeublik, dat een ieder zijne beste krachten inspant, om de
overwinning te behalenmag men nooit aau de troepen doen gevoe
len dat de aanvoerder aan een terugtocht denkt.
Wil men met het oog daarop de noodige bevelen geven, dan
moeten die bevelen mondeling worden gegevenen eene uitdrukking
als deze: '/mag ik dat op schrift hebben," zoude, naar onze mee
ning, in dergelijke gevallen zeer ongepast zijn.
Het is raadzaam, dat de aanvoerder, op marsch, zijne troepen min-
tens een maal per dag langs zich heen laat marscheeren ten einde
zich van de marsch-discipline te overtuigen en daarenboven een
blik te werpen op het uiterlijk, de houding, van den troep. Is de
vijand niet in de nabijheid en is de tegenwoordigheid van den aan
voerder niet aanhoudend noodzakelijk bij den hoofdtroep, dan zal
het goed zijn, wanneer hij die inspectie ook houdt over den trein
en de bagage, waarbij anders spoedig menigvuldige onregelmatighe
den zullen ontstaan.
Strekken wij onze beschouwingen weder uit tot de voorhoede.
In een bergachtig land moet de spits uit kavallerie bestaan. Hare
getalsterkte bij de voorhoede kan hier geringer zijn dan op vlak
terrein, en zelfs veel geringer, want haar eigenlijk doel is slechts
verkennen en waarschuwenzoodat op bergachtig terrein patrouilles
voldoende zijn.
Heeft men eene ontmoeting van vijandelijke kavallerie te vreezen,
dan zal het goed zijn, zóóveel van onze eigene kavallerie aan het
hoofd te nemen, als de breedte van het dal of den weg toelaat,
om haar in gevechtsvorm te ontwikkelendus hoogstens ééu es
kadron.