45 verzameld en onderteekend door den toenmaligen majoor der Ind. artillerie ï1. H. W. Ku ij pers. Wanneer men de daarin vermelde sterkte der'Eur. militairen van 1881 t/m. 1843 en den staat der van 1831 t/m. 1844 wegens in subordinatie veroordeelden met mijne opgaven vergelijkt, dan zal met de door mij geleverde cijfers bevestigd vinden. Alleen voor de ontbrekende sterkte van het jaar 1844, is door mij die van 1843, als de meest nabij komende, genomen. Eec. baalt, om zijn betoog te staven, de organieke formatie van die dagen aanmen weet echter dat tusschen organieke- en feitelijke sterkte voortdurend een, en soms nog al aanmerkelijk, verschil bestaat. De gemiddelde troepensterkte van 1857 t/m. 1870 is overgenomen uit de statistieke opgaven van den mil. spectator uit de afleve ringen van het mil. tijdschrift No. 1 van 1870 en No. 1 van 3 871 enz., terwijl de over 1857 t/m. 1870 vermelde gevallen van insub ordinatie en van verregaande oneerbiedigheid in reclamezaken uit de dagorders over dat tijdvak zijn getrokken. 7o. In mijn opstel heb ik gezegd: //Over de jaren 1831 t/m. 1844 zijn 82 doodvonnissen voor insubordinatie uitgesprokenmeenen wijbijna alle geëxecuteerd de gegevens ontbreken ons om dit met juistheid te kunnen zeggend Die 82 doodvonnissen zal men in de vorenaangehaalde bijdragen van den majoor Kuijpers terugvinden. De mceningdat zij bijna alle zijn ten uitvoer gelegdwas ge grond op eene door mij in vroegere jaren verzamelde statistiek waarin zooals nu tot mijn leedwezen blijkt het abuis is 'inge slopen, dat, bij vele vonnissen, de datum van uitspraak voor die van executie is aangezien. De alg. orders van 1831 t/m. 1844 leveren terecht geene ver trouwbare basis voor de statistiek der gevallen van insubordinatie opjuist daarom zijn zij door mij niet geraadpleegden nu zal het ree. begrijpelijk zijn, waarom de vorenbedoelde dwaling mij niet onmiddellijk in het oog is gevallen. Op zijne beurt dwaalt ree. wanneer hijzoo kwetsende veronder stelling veroorloofd ware, bijna zou gelooven, dat mijne ingenomen heid met de doodstraf mij heeft verleid tot het doen van eene on juiste en betreurenswaardige mededeeling. Zie o. a. jaarg. 1S68 bladz. 283.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 52