525 Het senatus-consult van 11 Januari 1813 bepaalde zich echter niet tot de vervorming van de cohorten. Het gewichtigste deel daarvan was eene dubbele oproeping, de eene van 100,000 man, eigenlijk eene tweede oproeping van de klassen van 18091812, de andere eene oproeping van 150,000 man der klasse van 1814. Tevens deed de Keizer zich door de departementen en steden uit geruste en bereden ruiters aanbieden; in Pebr. 1813 waren de aan biedingen gestegen tot 15000 man en 20000 paarden, maar bij deze vrijwillige giften ondervond men nog meer teleurstelling dan bij de gedwongene oproepingen. Geene bron, hoe schraal ook, werd door Napoleon versmaad. De municipale of stedelijke garde van Parijs, sterk 1050 man, werd naar Erfurt gezonden om als grondslag van een nieuw regiment te dienen. De hoofdplaatsen der departementen, die elk eene reserve-kompagnie onderhielden, veel overeenkomst hebbende met die stedelijke garde, moesten te zamen daaruit 4000 man leveren tot vorming van het 37e regiment lichte infanterie. Dat de keizer van de marine-artillerie, die werkeloos bleef in de geblokkeerde of gesloten havens, partij trok, spreekt van zelf. Hij vormde van deze soldaten bataljons. Doordien er wachten voor de tuighuizen en kustbatterijen moesten achterblijven en de staten logen, vond Marmont te Mainz echter slechts 8000 van deze strijders in plaats van de 16000, waarop zijn vorst rekende. Deze zeide zelf tot zijne ministers: Ik zie zooveel veranderingen in de opgaven, dat ik niet meer weet, waaraan mij te houden en in een brief aan prins Eugenius: "lk zie uit de brieven van den prins van Eckmühl, dat het korps van den generaal Reynier slechts 2000 man teltik heb het altijd op 12,000 geschat. Ook lees ik, daarin dat het korps van Dombrowski slechts 300 man sterk is; uit uwe staten had ik altijd afgeleid, dat het 3000 man bezat.' Voor de groote ontwerpen, die hij bepeinsde, meende Napoleon niet genoeg te hebben aan de strijdkrachten, hierboven opgesomd. Een senatus-consult vaii 3 April 1813 schreef eene nieuwe lichting van 180,000 man uit, te weten: le 80,000 man te nemen, op den eersten ban van 1807—1812, die reeds de cohorten geleverd had; 2e nog eens 90.000 man op de lichting van 1814, te vervan gen voor de bewaking van de kusten en grenzen in het westen en zuiden, door de nationale garde; 3e 10,000 gardes d honneur te paard. Deze laatsten, uit de gegoede huisgezinnen getrokken zooge naamde a vrijwilligers", kregen van het leger den naam van ugijzelaars.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 532