527
Bevorderingen hadden plaats zelfs buiten de wet. Napoleon schreef
den 18s Pebr. 1813 aan den oorlogs-minister Clarke: «De twee
honderd tweede luitenants van de school van Saint-Cyr, die naar de
twee en twintig regimenten cohorten zijn gezonden geworden, moe
ten niet beletten partij te trekken van de honderd korporaals, die
ik gezonden heb om tweede luitenant te worden. Deze honderd
korporaals, die allen ten minste tien jaren dienst tellen, hebben wat
die jongelingen niet hebben, en deze vermenging zal zeer in het
voordeel van het leger zijn. De tweede luitenants van Saint-Cyr
moet men bij de marine-troepen zenden. Dit korps, dat uit oude
soldaten bestaat, allen behoorlijk geoefend, heeft behoefte aan jonge
officieren en niet aan oude korporaals."
Wat men ook deed, altijd bleven er nog aanzienlijke leemten
aim te vullen. Den vijfden Mei, drie dagen na den slag bij Liitzen^
schreef de keizer aan Clarke: «Intusschen bevind ik mij op het
slagveld zonder officieren. Bovendien zal de veldtocht er veel
verslijten; men moet er dus hebben om hen te vervangen, zonder
echter te snelle bevorderingen te doendie het doel niet zouden
doen bereiken. Zoo gij officieren en onderofficieren noodig hebtis
het leger in Spanje eene onuitputtelijke kweekerijik machtig u ze
van daar te ontbieden."
Goede officieren zij overal noodig, maar vooral daar, waar vroeger
slechte geweest zijn. Dit was het geval met de oude cohorten,,
wier kaders, aanvanklijk saamgesteld uit gepensioneerde officieren en
onderofficierenhun onderricht wel hadden kunnen brengen tot de
hataljonsschool, maar te eenenmale ongeschikt waren hen in den
oorlog aan te voeren. Het was met deze kaders als met de oude
gewerendie men hun gegeven had men achtte beiden goed genoeg.
Op het oogenblik toen zij te velde moesten trekken, klaagden de
nieuwe regimenten, dat meu hun chefs en wapenen gegeven had,
ongeschikt voor den dienst.
Deze grieven waren te meer te betreuren, omdat de samenstel
ling van de cohorten in het algemeen goed en hun geest gerust
stellend was. Bijna allen hadden blijmoedig hunne kwartieren ver
laten, maar nauwlijks waren zij op weg en vreugdedronken door
de beweging, of eenigen. veroorloofden zich daden van tuchteloosheid,
niet te onderdrukken door chefs, die hun geen eerbied wisten in te
boezemen en geen gehoorzaamheid af te dwingen. Bij hunne door
tocht te Cahors en te Brives ontzagen soldaten zich niet, luide en
in het openbaar te zeggen, dat, zoo men hen door Parijs deed