539 den gsten Mei uit Meissen//hebben groote behoefte aan een' goeden nacht; zij zijn vol ijver en goeden wil. De mannen zijn krachtig" (men vergete niet, dat zij van de cohorten kwamen), //maar zij zijn nog niet genoeg geoefend otn een' langen marsch te maken. De slagen van Bautzen (19, 20 en 21 Mei) waren minder moord dadig dan de enkele dag bij Lutzenomdat de infanteiie er de weifeling niet van kende, die het 3de korps zoo duur was te staan gekomen. Zij zoude eene bijzondere loftuiting verdiend heb ben, als de keizer niet drie weken vroeger zoo kwistig hiermede was geweest. Zij had voorschot ontvangen, en daarom prees hij ditmaal hendie niet bij hem in 't krijt stonden. Den 22st™ Mei had er, bij de vervolging van den vijand, in de vlakte vanBeichen- bach, een kavallerie-gevecht plaats, dat het compliment van den dag ontving en den keizer in eene legerorder deed zeggen: //Wij heb ben de zekerheid verkregen, dat, bij gelijke getalsterkte, onze rui terij beter is dan die van den vijand." Ofschoon minder overdreven dan de loftuitingen na Lutzen, was dit getuigenis toch nog bui tensporig. De eenvoudige en waarheidlievende Macdonald schreef dan ook den 27sten Mei omtrent het treffen bij Goldberg: //Met een pijn lijk gevoel bericht ik Uwe Hoogheid, dat alleen de kurassieis hunne plicht gedaan hebben; de overige kavalleristen hebben tot drie malen den vijand den rug toegekeerd. Ik voerde hen aan onder den kreet: //lieve de keizer!" In de nabijheid aan de vijande lijke ruiterij gekomen, ben ik lafhartig door hen in den steek ge laten. Het vuur en de vastberadenheid onzer carrés hebben mij gered. De kavallerie-generaals hebben al hun best gedaan om hunne troepen in orde te houdente verzamelen en hun eene volkomene overwinning te verzekeren, maar te vergeefs." Drie dagen later schreef de generaal Latour-Maubourg//Ik moet Uwe Hoogheid kennis geven, dat de eerste divisiën lichte kavallerie en kurassiers op eene gevoelige en bedroevende wijze zijn geslonken, hetzij door de paarden, die naar de depots zijn gezonden, hetzij door die, welke van vermoeienis zij gestorven.. De oorzaken van dit groot getal achtergeblevene paarden liggen gedeeltelijk aan de vermoeiende marschendie sinds eenigen tijd hebben plaats gehad, maar nog ineer aan de onhandigheid der meeste ruiters, die de nieuw aangekomene detachementen uitmaken, en die, grootendeels eerst bij hun vertrek uit Frankrijk, op een paard zijn gezet. De infanterie zelve, bedwelmd door haar eerste geluk, sloeg van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 546