541
duurde en zeer hevig was, ofschoon ik het plan had gehad het te
doen ophouden." £11: //De achterblijvers brengen mij in de grootste
verlegenheid en vooral de soort van officieren."
Ten gevolge eener poging van de Russen om Leipzig door een'
coup de main te bemachtigen, eene zwak versterkte stad, die aan
zienlijke magazijnen, hospitalen, het algemeen dépot van het derde
kavallerie-korps en veel gevangenen bevatte, had er een ruiterij-gevecht
plaats, waaromtrent Arrighi den 7<lcrl Juni schreef: //Ik heb bij deze
gelegenheidondanks den goeden wil van onze jeugdige kavalleristen,
weder de overtuiging opgedaandat zij nog tijd behoeven om de
geoefendheid te verkrijgen, die hun ontbreekt, om zich geheel te huis
te gevoelen in hun beroep en in staat te zijn, zich met goeden uit
slag te meten met ruiterij als wij heden tegenover ons hebben gehad,
en dat het noodig is hen altijd door infanterie te ondersteunen."
In het begin van den veldtocht was het de ruiterijdie ontbrak
aan de ondersteuning van het voetvolk; nog slechts vijf weken later
en het voetvolk werd geëischt tot ondersteuning van de ruiterij.
Zoowel het eene als het andere wapen hadden dan ook tijd noodig
om zich te organiseerenrust te nemen en vooral om onderricht te
ontvangen.
Wat dan ook eigenlijk de stad Leipzig gered hadwas een wapen
stilstand, eenige dagen vroeger gesloten, waarvan Arrighi met moeite
het gezag door de Russen had kunnen doen erkennen. De keizer
had aan zijne vertrouwelingen te kennen gegeven, dat hij door het
ongenoegzame van zijne kavallerie tot die wapenschorsing was bewogen
gewordenmaar ook de toestand van zijne infanterie had daarin zijn
deel gehad. Er viel veel te doen om den troepen de lichamelijke
en zedelijke gezondheid te hergeven. Ney, bevelhebber van het
derde legerkorps, schreef: //Al de regimenten hebben behoefte aan
versterking van officieren en vooral van onderofficierenwant het is
onmooglijk in de tegenwoordige kaders sujetten te vinden tot ver
vanging van hen, die men verloren heeft. Men zoude ongeveer nog
tachtig kapiteins, honderd luitenants en ten minste honderd veertig
sergeant-majoorssergeanten en fouriers moeten hebben om de ba
taljons te reorganiseeren. Zonder deze hulp kan men niet rekenen
op hetgeen overblijft, de veeren der organisatie verliezen daaglijks
van hare kracht, het onderricht wordt onmooglijk en de krijgstucht
gaat te niet."
Door eene terugwerking, gemakkelijk verklaarbaar voor genees
kundigen, baarde de werkeloosheid, die plotseling volgde op zes