554 Vóór het uitbreken van den oorlog in 1859 behoorden de land schappen Siang, Moerang en Bovendoesson tot de afdeeling Becom- pay en Doesson, welke afdeeling onder een militair en civiel gezag hebber was geplaatst. Genoemde landschappen stonden onder het algemeen gevreesde Dajaksche hoofd Tommongong Soerapatidie jaarlijks een paar malen Marabahan en Baudjermasin bezocht; zoowel om hulde aan het bestuur te bewijzen, als om producten uit den Boven-Doesson af te voeren. De civiele gezaghebber vertoonde zich nu en dan in den Boven-Doesson en ontving dan steeds bewijzen van trouw van den kant van Soerapati. Men begon dan ook eerst na het midden van 1859 eeuigen argwaan ten opzichte der gezindheid van Soerapati te koesteren. Bij de ver kenning, door de Onrust in het laatst der maand November 1859 te Lontontoeor gedaan, koude men zich reeds eenigszins vergewissen van den door Soerapati voortaan te volgen gedragslijn. Daar men hem verdacht, met zijnen bloedverwant, den opstandeling Antassarie, een verbond te hebben gesloten, werd hij schriftelijk uitgenoodigd, aan boord van de Onrust te verschijnen. Hij beweerde evenwel door ongesteldheid verhinderd te zijn, en zond vier dagen later twee schoonzonen, die namens hem eenige kleine geschenken en een vre- delievenden brief aanboden, en voorts verhaalden, dat Antassari had getracht, hun schoonvader over te halen om tegen het Nederland- sche gouvernement op te staan, doch dat zijne pogingen schipbreuk hadden geleden op Soerapati en op den onwil der bevolking, en dat, toen Antassari zijne oproeping herhaalde, Soerapati getracht had, hem yevangen te nemen. Deze laatste mededeeling werd niet geloofd, doch uit de kalme houding der bevolking leidde men tochzooals later bleek ten onrechte, af, dat de geruchten van opstand in den Boven-Doesson ongegrond waren geweest. Hoezeer men zich in deze gevolgtrekking vergist had, bleek spoe dig, bij het afloopen der Onrust te Lontontoeor op den 27sten December 1859, toen Soerapati op de meest verraderlijke wijze het masker afwierp, en openlijk tot de partij van den opstand overging. Met dien datum hield ons gezag in den Boven-Doesson op. Antassari, de kleinzoon van Pangeran Amir, en rechte afstamme ling van Sultan Tamdjid I, telde bij het uitbreken van den opstand in 1859, vijftig jaren. Door de wederrechtelijke, doch in 1787 dooi de O. I. Compagnie gesteunde handelingen van Tamdjid Illah I en zijn zoon, Sultan Tahhmid Ilia II (pangeran Natta) was de stam -van Antassari van den troon van het Bandjersche rijk verstooten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 561