555 Geen wonder, dat Antassari van zijn prilste jeugd af een heftig te genstander van de Indische regeeriug is geweest, en dat hij zich gaarne aansloot aan Hidaijat, toen ook deze verongelijkt was, en de ontevredenheid in het Bandjermasinsche over den gang van zaken tot een openlijken opstand leidde Na het verraad van Soerapati werd nu, onder de leiding van hem met Antassari, de Boven-Doesson het brandpunt van den opstand. Daar was men door bijna ontoegankelijke wildernissen veilig, en kon men ongestoord plannen smeden tegen het wettig gezag. Daar was dus het toevluchtsoord van vele misdadige, en het vereenigingspunt van een tal van ontevredene personen. Onder deze laatste bevond zich Wangkang, alias Kiay Mas De- mang; een man van geringe afkomst, doch begaafd met een helder verstand en met groote wilskracht. Hij was de zoon van pembekel Kendit, hoofd van Plokkan, die, op aandringen en door de kuipe rijen van de listige, woelzieke en inhalige vrouw van Sultan Adam, wegens oproerige en verraderlijke handelingen in 1824 tot de straffe des doods was veroordeeld en de broeder van den thans nog te Pa- tjitan in ballingschap tevenden Intje Pondoehin 1864 wegens hoog verraad voor zijn leven verbannen. Aanvankelijk was Wangkang na den dood zijns vaders met zijne broeders naar Java gebannen, doch hij verkreeg eenige jaren later vergunning om naar zijn geboorteland terug te keeren en vestigde zich toen te Marabahan. Hij leefde daar rustig tot 1859, toen de vaan des opstands in het Bandjersche rijk ontrold werd. Daarop verschijnt hij herhaaldelijk op het tooneel; men ziet hem deelnemen aan het afloopen der Onrust, aan het overrompelen van onzen post te Moeara Tewehaan den aanval op onze sterkte te Boentok, ofschoon hij in 1864 in onder werping gekomen was en trouw gezworen had. Hij werd meermalen gebezigd voor vertrouwelijke zendingen van Antassari, Soerapati en anderen en verwierf zich daardoor een be duidenden invloed. Tot in 1S66 volhardde hij in zijne vijandige houding. Na dien tijd, toen de onlusten ter Zuider- en Ooster-Afdeeling van Borneo als geheel geëindigd konden worden beschouwdvernam men voor- loopig niets meer van hem. Ofschoon hijals bewoner van den Boven-Doessonniet in de bij Staatsblad No. 119 van 1862 afgekondigde amnestie begrepen was en bovendien den tijd om zich te onderwerpen onbenut had laten

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 562