584,
en daar in een pondok (loods), een groote voorraad levensmiddelen
had opgeborgen.
Op dit bericht vertrok de majoor P. B. de Eochemont den 17de"
met eene kolonne, sterk 150 bajonetten, derwaarts.
De troepen embarkeerden met behulp der sloepen op Z. M. stoomer
Banka, met welken bodem zij naar de soengei Betilap overgevoerd
werden; met het aanbreken van den dag gingen zij in de gekoppelde
djoekongs over en lagen ten uur gereed om den tocht te beginnen.
Van Z. M. stoomer Admiraal van Kingsbergen nam eene sloep,
met een 1-li'ei gewapend, aan de expeditie deel, terwijl nog eene
landihgs-divisie van Z. M. stoomer Banka, sterk 35 matrozen, er
aan toegevoegd was.
De tocht door het Betilapriviertje leverde dezelfde moeielijkheden
op als die door de soengei Bedandande moerassige oevers waren
met dooreengewassen en ondoordringbaar kreupelhout bedekt en ston
den onder water.
Het opvaren van dit kronkelende riviertje, dat slechts eene
breedte van 1.5 tot 4 ellen had, moest met omzichtigheid geschie
den men had ook hier door het bedekte terrein geen uitzicht naar
de zijden, en de kronkelingen beletten daarenboven, ver voor zich
uit te zien.
Soeta Ono met 25 getrouwe Sihongers kweten zich met den mees-
ten ijver van hunnen plicht en verkenden het terrein; zij kropen
op eenige verdachte plaatsen als speurhonden door het boschen
maakten daartoe de spits uit.
Omstreeks 8 ure kreeg men eenige huizen in het gezicht.
Aan Soeta Ono werd derhalve opgedragenom zoodra hij eene
plaats bereikte waar hij in het bosch konde doordringenmet zijne
Sihongers aan wal te gaan en die huizen en ook den omtrek te
doorzoeken; zij waren ledig en van vijanden was niets te bespeuren.
De kolonne vervolgde haren tocht tot aan het puntwaar de
soengei zich in meer takken splitst en de Simpang Ampat vormt.
Hier deed de kolonnekommandant de troepen debarkeerenaan de
achterwacht de taak opdragendeom de voorbijgetrokken woningen
in den asch te leggen.
Het terrein was grootendeels open en liet een vrij uitzicht toe,
doch het stond onder water, ter diepte van 1^ voet; vroeger voor
ladangvelden gebezigd, was het zoo moerassig en doorweekt, dat
men er telkens tot aan de knieën inzakte.
Van af de Simpang Ampat werd de marsch in eene nagenoeg