588
zaken op te nemen; de bevolking, bestemd om er de onderscheiden
kreeken te bewaken, was op haren post; alle toegangen waren zoo
afgesloten, dat naar de zijden der Negararivier het ontvluchten of
het aanvoeren van levensmiddelen belet was.
De regent van Martapoera en het districtshoofd van Margasari
waren met onvermoeiden ijver bezig en spaarden geene moeite, om
ons in onze ouderneming tegen Wangkang, met alle hulpmiddelen
waarover zij konden beschikkente ondersteunen.
Ook had de regent van Amoenthaij Badhen Adipati Djaja Negara
zijne diensten aangebodentengevolge waarvan hem de taak werd
opgedragen, om de kampong Pamingier, alwaar de rivier van dezen
naam zich in de Barito stortte bewaken.
Met 150 man hulptroepen uit Amoenthaij werd Pamingier door
hem bezet, waardoor de afsluiting, hoewel op uitgestrekter gebied,
tot eene grootere volkomenheid werd gebracht.
De regent van Martapoeradie op zijnen ireeds hoogbejaarden
ouderdom, van eene groote wilskracht deed blijken, had zich meer
malen naar Eantau begeven en van daar het bericht ontvangen, dat
"Wangkang, na op den 14jderL voor de troepen de wijk te hebben ge
nomen, het voornemen had, liooger terrein op te zoeken, waartoe
hij zich in oostelijke richting naar de Baritorivier moest verwijderen.
In dat geval kon hij nergens anders heen dan naar Tambarangan,
Soengkei, Mougo Thaijor of Tjinta Poerie.
Daar de riviertjes naar die streeken versperd en bewaakt waren,
moest de uitvoering er van wel met moeielijkheden gepaard gaan,
doch onuitvoerbaar was zij niet, daar het gansche terrein tusschen
genoemde kampongs en de Barito onder water stondop enkele
plaatsen zelfs tot eene diepte van 6 a 7 voeten.
Met djoekongs zoude hij alzoo spoedig eenen bruikbaren waterweg
kunnen vinden; op de meest bedreigde punten stonden wel bevol
kingspatrouilles van -30, 40 of 50 man ouder geschikte hoofden, die
van eenige geweren voorzien waren doch er geheel op vertrouwen
kon men niet.
Mocht het aan Wangkaag gelukken naar die zijde door te breken,
dan zoude hij in de afdeeling Martapoera veel onheil kunnen berok
kenen, de mijn-etablissementen te Assahan en Pengaron bedreigen,
en in het Paauwsche of Koessansche kunnen verdwijnen. Het zou
dan niet alleen moeielijk zijn hem in handen te krijgen, maar
daartoe zoude ook omvangrijkere middelen gevorderd worden.
Om de bevolkingspatrouilles alzoo vertrouwen te schenken en