591
De officier van gezondheid 34° klasse J. P. L. Fischer nam aan
den tocht deel.
Om als hulptroepen te worden gebezigd, en tevens om in de koe
liediensten te voorzien waren van de kampong Marabahan 50 Be-
cotnpajers gerequireerddeze personen, die zich aan de monding
van het Bedandanriviertje bij de kolonne moesten aansluiten, deden
eenigen tijd op zich wachtenwaardoor de tocht van af dit punt
eerst ten 6 ure kou geschieden. Er scheen bij hen geene groote
neiging te bestaan om den vijand te gemoet te treden.
In de soengei Bedandanwaar men door de vroegere tochten vol
komen bekend was, ondervond men geene moeielijkhedeu, en ten 9
ure werd de simpang Doeracliinan bereikt.
Van hier af werd de spruit echter smaller en had zij ten laatste
slechts eene breedte van 1 Ned. el en eene diepte van gemiddeld
2^ palmen.
Om alzoo den tocht te kunnen vervolgenmoest zij op verschei
dene plaatsen in eenen bevaarbaren staat gebracht wordenwaartoe
de 50 Becompajers te werk gesteld werden; boomstammen en andere
hindernissen, die den voortgang belemmerden, werden opgeruimd en
de oevers verbreedwaardoor men in staat wasde kreek langzaam
op te varen. Na gedurende twee uren op die wijze met de grootste
inspanning te zijn voortgegaan, bereikte de kolonne het punt van
den noordelijken tak van de simpang Doerachman, waar men de
versterking ongeveer dacht te ontmoeten.
Soeta Ono, die overal het terrein doorkruiste en doorzocht en
aan wiens blikken niets ontging, had opgemerkt, dat zich, op eenen
afstand van ongeveer 200 passen voor de kolonne uit, vijanden in
het kreupelhout verborgen hielden kort daarop hoorde men van dien
kant ook eenige schoten uit donderbussen en geweren losbranden,
zonder dat hierdoor eenig nadeel werd toegebracht. Soeta Ono met
zijne hulptroepen en eenige getrouwe Becompajers, voor zoover de
terreinsgesteldheid zulks toeliet, op den vijand toesnellende, beant
woordden dit vuur, hetgeen ongeveer uur aanhield, en joegen den
vijand dieper in het boseh terug, die, nadat nog een kartetsschot
uit den houwitser gedaan was, geene verdere pogingen meer aan
wendde om den opmarsch te betnoeielijken.
Bij het schieten des vijands waren de troepen uit de djoekongs
op den oever overgegaanmet kreupelhout overdekt en met alang
alang begroeid, daarenboven geheel onder water, boden deze oevers
daartoe wel geene gunstige gelegenheid aan, doch in verband met