606 oorlogs-minister. Menige nuttige arbeid zou ons onbekend zijn, zoo de schrijvers deze gevaarlijke en weinig zedelijke voorwaarde niet hadden durven schenden; iveinig zedelijk, zeggen wij, want zij heeft te dikwijls tot uitkomst boekendie niet zeer achtenswaardig zijn te voorschijn te brengen naast anderedie als eenig gebrek hebben, dat zij het licht zagen inet verkrachting van de reglementen. Dat zijn dwaalbegrippen, die men in beginsel en feitelijk behoort te laten varen, en zoo wij, om billijk te zijn, moeten erkennen, dat geen minister in de laatste twintig jaren zich zoo vrijzinnig heeft betoond als de tegenwoordige in het verleenen aan de militai ren van verlof tot het uitgeven hunner werken, gelooven wij niet temin, dat noch het algemeen belang, noch dat van de krijgstucht iets te winnen hebben bij de handhaving van bepalingendie den minister van oorlog bekleeden met het recht van preventieve censuur over de geschriften van de officiereu. Welke misbruiken zouden uit de afschaffing van dit, volgens ons, buitensporige recht kunnen voortvloeien, die men niet altijd in staat zou zijn krachti» en doeltreffend te onderdrukken? Zoo er drukpers misdrijven door militairen gepleegd werden, zijn er geene krijgsraden om hen te straffen? Zoo een boek met genoeg behendigheid geschreven was om de vrees te kunnen voeden, dat het aan de toepassing van de gewone wet ontsnapte, zijn de raden van onderzoek er dan niet, wier bevoegdheid zich uitstrekt tot het straffen van tekortkomingen in de betamelijkheid en de waardigheid van den officier, door hem te treffen op eene wijze, die zijne loopbaan vernietigt? Indien zelfs de begane fout zoo licht, zoo verschoonbaar was, dat zij kans had aan de bevoegdheid der krijgsraden of raden van onderzoek te ontsnappen, zouden dan nog de tucht en de minister ongewapend blijven? In het minst ter wereld niet, want buiten de rechtspleging kent de wet nog aan de militaire autoriteit de macht toe, naar goedvinden, aan den overtreder, of aan hem, die vermoed zou worden het te zijn, non-activiteit op te leggen of hem te kastijden met het ontnemen van zijne betrekking, en ik weet niet hoeveel andere bewijzen meer van ongenade, zeer hard om te dragen, onafhankelijk van eene gevangenisstraf, die tot zestig dagen kan gaan. (f) Welke Ik wil in het geheel niet geacht worden deze buitengewone rechtspleging voor een gewoon misdrijf goed te keuren. De Engelsche en Noord-Amerikanen behelpen zich zonder die middelen, en zij vechten even goed als de Frauschen. Fit. (f) Wat is dat alles billijk en rechtvaardig' Fr.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 613