636
genoeg te hebben, daar de straten en publieke plaatsen zoowel bij
dag^als^ des nachts wemelen van goochelaars, koorddansers, worste
laars], enz.
Het is vooral bij die feesten en publieke vermakelijkheden, dat
de eerbied der Japanners voor de gezaghebbenden in het oog springt.
Zoo verhaalt de heer Aimé Humbert ons o. a.dat, onder
de leiding der politie, bij het jaarlijksche reinigingsfeest in een Boe-
dhistenklooster, zich tusschen de .3 a i< rnillioenen menschen bin
nen den reusachtigen omtrek der pleinen van dat klooster bewegen,
zonder dat men daar het minste gedrang ondervindt. Eenvoudige
strookoorden geven de plaats aan, bestemd voor de kooplieden of
industriëelenen bakenen tevens het terrein af, waarbinnen deze
reusachtige menschenmassa zich moet bewegen.
Het zou mij te ver voeren, indien ik eene beschrijving wilde ge
ven van de godsdienstige plechtighedendie bij dit voorname feest,
waarbij twee albinopaarden de hoofdrol spelenin acht worden ge
nomen. Ik acht dit trouwens ook overbodig, daar de eenvoudige
mededeelingdat het begin er van bestaat uit een soort van sabel-
dans of groote militaire pantomime, uitsluitend door geestelijken
uitgevoerder genoegzaam het karakter van schetst. De Japanners
zijn daarenboven, gelijk reeds werd gezegd, verre van fanatiek;
reden te meer om er niet langer bij te verwijlen.
Zonder in eigenlijke kasten verdeeld te zijn, bestaat er over ge
heel Japan eene scherpe afscheiding tusschen de verschillende maat
schappelijke standen. Die afscheiding is zoo scherp geteekend, dat
het bijna tot de onmogelijkheden behoort, tot eene hoogere klasse
op te klimmen dan die waarin men geboren is. Tot de eerste
klasse behoort de adel. Even als oudtijds in Europa, zijn de leden
van dezen stand als landsheeren de erfelijke grondbezitters van dik
werf geheele provinciën en oefenen zij daarbinnen een bijna onbe
perkt rechtsgebied uit. De voornaamste plicht die op hen rust, is,
steeds een zeker aantal soldaten onder de wapens te houden, ten
einde den keizer of leenheer ter zijde te staan. Als een gevolg
van dien bestaat er geen staand leger, in den geest zoo als dit te
genwoordig in alle Europeesche staten door de verschillende mo
gendheden wordt onderhouden.
In wezenlijk aanzien volgt op den adel de krijgsmansstandof
schoon de priesterkaste daaraan eigenlijk moet voorafgaan. De oor
zaak dezer schijnbare tegenstrijdigheid moet hoofdzakelijk daarin