641
landsheeren besteden daaraan dan ook de meeste zorg. Dat die
zorgen niet onbeloond blevenondervond onze zeemacht eenige ja
ren geleden maar al te goed.
Kavallerie wordt, tengevolge der duurte van de paarden en het
bezwaar om gedurende sommige maanden van het jaar in groote
massa voedsel voor dieren te bekomen, zeldzaam onderhouden. De
bereden manschappen, die er zijn, strekken dan ook meer tot staat
sie en lijfwacht van den landsheer, dan om de bewegingen van den
aanvaller te maskeeren of voordeel op den eenmaal teruggeslagen
vijand te behalen. Niettemin staat dat wapen in hoog aanzien bij
het volk en wordt het door de soldaten onderling als eene onder
scheiding aangemerktdaarvan een deel uit te mogen maken.
Wie onzer komt, dit lezende, niet op de gedachte, dat de Ja
panners hier te lande wellicht beter geschikt zouden zijn voor ka-
vallerist dan de Europeanen? Uitvoerige beschouwingen daaromtrent
liggen geheel buiten dit bestek. Wij kunnen echter niet nalaten,
teTloops in herinnering te brengen, dat het hoofdgebrek onzer ka
vallerie bestaat in de wanverhouding tusschen de physieke ontwik
keling van den Europeaan en het Indische paard. Daarin, door
kruising van het Indische met eenig ander paardenras verandeiing
te willen brengen, mag, gelet op den uitslag der reeds genomen
proeven, vermoedelijk wel als een hersenschim worden beschouwd.
De Japanner nu is aanmerkelijk kleiner en lichter gebouwd dan de
Europeaan, bijgevolg zal hij beter passen bij het betrekkelijk kleine
Indische paard. Het blijft dus alleen nog maar de vraag, of de
Japanner genoegzame liefde voor het paardenras koestert; of hij
dus de eerste eigenschap bezit, die den kavallerist moet kenmerken.
Blijkt dat het geval te zijn, dan zou het misschien aanbeveling
verdienen, een gedeelte onzer kavallerie uit Japanners te doen be
staan, waardoor dan niet alleen al dadelijk een aanzienlijk aantal
Europeanen voor de overige diensten beschikbaar zouden komen,
maar ook het wapen der kavallerie in strijdvaardigheid zou winnen.
Ziedaar het eenige wat mij gelukken mocht omtrent dit, voor het
te behandelen onderwerp zoo gewichtige punt, op te sporen.
Men ziet daaruit, dat de Japanners, hoezeer in het algemeen
gesproken eenig denkbeeld hebbende van den toestand der Europee-
sche legerformatie, in dat opzicht echter nog veel ten achteren zijn.
Oppervlakkig beschouwd zou men, afgaande op het spoedig ver
laten hunner aan zee gelegen batterijen, bij gelegenheid der laatste