648
soldaat dienst deden, zullen van dat euvel wel ruimschoots hun
deel hebben gehad en het is dus niet te verwonderen, dat de Japan
ners, afgaande op het voorbeeld der «conines" in hun vaderland,
tot: //desperate resolutiën" oversloegen, en langs gewelddadigen weg
datgenen zochten te verkrijgen, wat hen van rechtswege eerlijk
toekwam.
Afgescheiden van het vorenstaande betrekkelijk ongunstige oordeel
van Coen, dat o. i. weinig gewicht in de schaal legt, werpt, gelijk
hiervoren is gezegd, ook nog de geschiedenis een vlek op het
karakter van de Japanschen soldaten, die de Oost-Indische Com
pagnie in dienst heeft gehad. Het is daarmede echter al eveneens
gesteld als met den brief van Coen. Oppervlakkig beschouwd, be-
teekent het veel en strekt de handeling niet tot aanbeveling van
het karakter der Japanners als soldaat, maar als men zich daarbij
de toenmalige omstandigheden duidelijk voor den geest haalt, krijgt
de zaak een geheel ander aanzien.
Zij, die goed op de hoogte der Indische geschiedenis zijn, zul
len wel reeds begrepen hebben, dat wij het verraad der Japansche
soldaten, die in het jaar 1623 te Amboina een deel van het garni
zoen aldaar uitmaaktenop het oog hebben.
In het jaar 1621 was tusschen de Engelsch O. I. Maatschappij
en de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, die, niettegenstaande
het Engelsche gouvernement en de republiek der vereenigde Ne
derlanden in de beste harmonie leefden, steeds onderling een vin-
nigen oorlog in dezen archipel hadden gevoerd, eindelijk een ver
drag tot stand gekomen. Een der hoofdvoorwaarden van dat ver
drag, hetwelk voor twintig jaren werd gesloten, was, dat de En-
gelschen een derde gedeelte van den specerijhandel der Molukken
zouden genieten en men elkaar onderling zou steunen tegen de in
boorlingen. Als een natuurlijk gevolg van dien hadden dus ook
de Engelschen eene factorij op Amboina, en verkeerden de beide
maatschappijen, voor het oog, op den besten voet met elkaar.
Dat die vriendschappelijke omgang echter slechts schijnbaar be
stond, bleek ten duidelijkste bij den oorlog, dien Coen, kort na
de sluiting van dat verdraggenoodzaakt was op het eiland Banda
te voeren. Niet alleen toch weigerde de Engelsche Maatschappij
bij die gelegenheid, de Compagnie te steunen, waartoe zij volgens
het gesloten contract verplicht was, maar de Engelsche handelaren
ruiden zelfs de Baudaliezen op en leverden dezen, wat meer zegt,
geschut, kruit en lood.