72
Het model der slobkousen is zeer eenvoudig en vereischt hier
wel geene nadere bespreking.
De blauwe en witte pantalons zijn goed, doch de overtollige
knoopen, die zich daaraan voor de broekdraagbanden bevinden,
moeten weggelaten worden; men zou daarmede een paar duizend
gulden per jaar besparen.
Tegen de kapotjas en de sprei hebben wij mede geene bedenkin
gen. De kleintenue-jas is voor het garnizoen mede voldoende,
doch voor expeditiën zoude ik buisjes of mouwvesten verkiezen,
ongeveer van het model, zoo als zij in 1857 en 1858 nog
gedragen werden.
De slippen der tunique zijn zeer hinderlijk bij het doortrekken
van onze Indische bosschen en struikgewasen zij scheuren dan toch
van de tuniques af.
De kwartiermuts voldoet niet aan het doel, zij is te warm en zwaar
voor dit klimaat; zeer dikwijls merkt men op dat de man, wan
neer hij de muts afneemteene roode rand aan het voorhoofd
heeft; niet omdat de muts te groot of te klein is, maar wel dege
lijk omdat zij te zwaar is.
Volgens mijne meening dient zij vervangen te worden door een
helmhoed van bamboevlechtwerk met zwart of donkergrijs wasdoek
overtrokkenen met eene klep van voren en van achterentot
bescherming tegen de zon.
Van binnen kan men er een dun lederen rand in aanbrengen,
terwijl men tot netheid aan de voorzijde eene kokarde met lis en
het insigne van het wapen (hoorngekruiste kanonnen enz.) kan
plaatsen.
Een Infanterie-Officier.