74 Wij hadden ons tot dus verre niet voorgenomende beschouwingen van den oud-indischen militair te bespreken of te weerleggenin di-n regel toch willen personendie schrijven over zaken waarvan zij weinig verstand hebben, toch ook niet lichtelijk overtuigd worden; wederlegging van zoodanige beschouwingen is veelal den moriaan geschuurd en in zoodanigen onvruchtbaren arbeid schept men in Indié, waar de tijd kostbaar is en men, meer dan elders, snel leeft, weinig genoegen. Nu die beschouwingen echter in een zoo terecht algemeen bij het leger, in Nederland en in Tudië, geacht tijdschrift als de //Nieuwe militaire Spectator" worden besproken en aangeprezen, ineenen wij, van onzen kant, niet langer te mogen zwijgen, en zullen we de vrijheid nemen, ook onze opinie over de door, den oud-indischen militair besproken zaken mede te deeleu, en te trachten aan te toonen, dat men ten onrechte zoo zeer met de beschouwingen des schrijvers is ingenomen geweest. //Allen, die de belangen van het Indische leger en die der Indische militairen eenigszins ter harte gaan, zullen in den laatsten tijd met weemoed vervuld zijn geworden, wanneer zij de moeielijkheden opmerkten waarmede men te kampen heeft om die legermacht vol tallig te houden"; zoo vangt de schrijver zijne beschouwingen aan. Uit die weemoedige inleiding blijkt al dadelijk, dat de schrijver zich niet, voor dat hij schreef, op de hoogte had gesteld van zijn onderwerp. In de laatste jaren toch, ook voor 1369 toen de schrijver zijne beschouwingen in het licht gaf, zijn aan de voltallighouding van het leger geene bijzondere bezwaren verbonden geweest; in 1870 heeft men zelfs de werving van vreemdelingen kunnen sluiten, en niettegenstaande dit en de zeer beperkte uitzendingen van suppletie- troepen in 1870 en 1871, is het leger, wat .Europeanen betreft, ook thans nog meer dan compleet: het overcompleet op 1° Januari 1871 bedroeg circa 700; op 1° October jl.in verband met de vermindering wegens dat overcompleet van het contingent suppletie troepen, nog ruim 350 man. De werving is, omdat zoo weinig suppletietroepen noodig warenzelfs gedurende eenigen tijd geheel gesloten geweest. De moeielijkheden, aan de voltallighouding van het leger verbonden, behoeven dus juist in den tegenwoordigen tijd niemand met weemoed te vervullen. Naarmate men meer en meer het kaf van het koren scheidt, zonder eenige verschooning de liederlijke sujetten verwijdert,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 81