91
den gepasporteerden soldaat, zoo hij zich in dienst goed gedragen
heeft, zeer gaarne tot reëngagement toelaat, en dat dit dan ook
jaarlijks voor honderden geschiedt,
//Begon men met hun een kleeding-reservefonds, even als zulks
in Nederland plaats, te geven, velen zouden onmiddellijk van hun
handgeld de eerste uitrusting vrijwillig storten, voornamelijk wanneer
de pas aangeworvene op het nuttige dier handeling gewezen werd."
Maar weet de schrijver dan niet, dat wij sedert 1854) een spaarkas
hebben, waar de man van het gouvernement 5 pCt. van zijn geld krijgt;
of deugt die instelling niet, omdat ze een anderen naam draagt?
Er zijn, gelooven wij, slechts een 14*0-tal militairen, die geld in
de spaarkas geplaatst hebben; wel een bewijs, dat het niet in den
aard onzer soldaten ligt om voor de toekomst te zorgen.
"Toch gaat men voortmet eene vasthoudendheideene betere
zaak waardig, aan militairen, zonder certificaat van goed gedrag
gepasporteerdeen reëngagement te weigeren" (blz. 20). Wij achten
die vasthoudendheid zeer gelukkig en hebben liever een incompleet
leger van goede, dan een overcompleet leger van slechte en liederlijke
sujetten. Men is nu niet tot een uiterste vervallen; men wenscht
ook niet alleen //engelen tot soldaten"; we zijn nu juist waar we
wezen moeteneen compleet legerdat men van de slechte bestand-
deelen zuivert en waarvan men dus gaandeweg het gehalte verbetert.
Op de laatste bladzijde van zijn geschrift leert de oud-Indische
militair ons nog, dat de Afrikaansche soldaten //even weinig (als
een bandelooze troep vreemdelingen?) te vertrouwen zijn"; en dat
men //hunne militaire deugden op het terrein des oorlogs van tijd
tot tijd betwijfeld heeft." Waar de oud-militair deze wetenschap
heeft opgedaan, is ons onbekend; wij hebben altijd gemeend, en
we gelooven dat al onze kameraden ons gevoelen zullen deelen, dat
er geen soldaten trouwer zijn aan hun vaandel dan de Afrikaansche.
Nu is het wel waar, dat de militaire opvoeding der pas aanko
mende Afrikanen veel zorg en moeite veroorzaakt, omdat zij dan,
volkomen onontwikkeld, nog bijna geheel natuurkinderen zijn; maar
is dit eene reden om hun trouw te verdenken? Zij zijn uitstekend
bestand tegen vermoeienissen, ze zijn moedig en dapper; het eenige
bezwaar tegen het gebruik van Afrikanen is hunne bloeddorstigheid,
zoodat de inlandsche vijanden hen het meeste vreezen. Maar nooit
is hun trouw en hun moed in twijfel getrokken.