157
de Bandjersche van 1859—1863, aanleiding gaf tot zóó veel twist
geschrijf, en dat er van marine en leger stemmen zijn opgegaan,
die elkander van partijdigheid hebben beschuldigd. Maar nog eens,
geen rechtvaardiger scheidsrechter dan de geschiedenis
Wil de chef eener expeditie soms een marine-officier met het bevel
eener landings-divisie belasten, gelijk in 1849 het geval was met
den kapitein-ter-zee Bouricius en in 1859 niet den kapitein-luitenant
van Hasselt met de vermeestering van Tabanio dat men dan
officieren neme, die bekend zijn met de eigenaardigheden van het
Indische le<jerdat zoo iemand bij eenig ageeren die landmacht
niet te zwak of onvoldoende rekent, om iets uit te voeien, indien
zij daartoe, volgens het oordeel harer deskundigen wel in staat is,
zoo als ook bij de vermeestering van Tabanio het geval was. Dan
heeft de landmacht het volste recht, zich gekrenkt te gevoelen.
Nimmer geve een bevelvoerend officier over land- en zeemacht
den voorrang aan een van deze, door bij zulke gelegenheden van
zijne sympathiën of antipathiën te doen blijken. Dat geeft af
gunst. Hij trachte zoo veel mogelijk onpartijdig ieders diensten
te waarderen.
//Slechts daar waar steeds, in stede van kleingeestigen naijver
op wapenroem" om hier te eindigen met de woorden van den kapi
tein Pompe, schrijver eener Indische tactiek//eene kameraadschap
pelijke verstandhouding tusschen de zee- en landmacht heerscht,
waar allen, maar inzonderheid zij, die met de uitvoering der bevelen
belast zijn, beseffen, dat ondersteuning van elkander, in de ruimste
beteekenisniet alleen plichtmaar ook beider welbegrepen belang
is, zal men steeds met het minste verlies en den meesten roem het
voorgestelde doel kunnen bereiken.