103 Stieltjes gedaan, in verband met de overeenkomsten, met Engeland gesloten en tot mijn leedwezen dit jaar goedgekeurd. Ik wensch echter een tweede punt ter sprake te brengen, dat daar zeer nabij ligt. Mij dunkthet zou eene ongelukkige houding hebben, indien deze discussie over de Indische begrooting voorbij ging, zonder dat de Regeering aan de Kamer eenige mededeelingen deed omtrent de oorzaken der gebeurtenissen in Deli en den tegen- woordigen toestand der expeditie aldaar. Wij lezen in het verslag, dat de commissie van rapporteurs van meening is, dat de tot nu toe ontvangen berichten omtrent de be doelde onlusten genoegzaam aantoonen, dat daaraan niet te veel gewicht gehecht moet worden. Dat is eene volkomen subjective meening van de commissie, die ik eerbiedigmaar ik zie volstrekt geen reden dat de geheele Kamer er zich bij moet nederleggenvoor dat zij bepaalde inlichtingen ontvangen heeft. Het woord //onlusten" is zelfs betwistbaar. Ik denk, dat de commissie dat gebruikt heeft even als de Romeinen in der tijd een oorlog met de Galliërs een twmultus noemden, in de onderstellingen dat de Galliërs reeds hunne onderdanen waren. Maar juist is het niet, want Deli is in den strikten zin geene bezitting van ons. Het is dus eene soort van buitenlandschen oorlogdie daargevoerd wordt. Toen de agrarische wet in behandeling was, werd den Minister de Waal gevraagd, wat door hem geadviseerd was in zake van de goedkeuring der Deli-maatschappijdie ten doel had gronden in erfpacht te nemen en te exploiteeren in het gebied van den Sultan van Deli. Eenigszins uit de hoogte heeft de Minister daarop geant woord //Omtrent de toelating van personen, die namens die maatschappij ter plaatse zelve de onderneming ten uitvoer moeten brengenzal het Indisch bestuur het noodige te verrichten hebbenkrachtens het contract met Deli, aan de Kamer bekend." Aan de Kamer is dat contract natuurlijk bekend, maar het staat wellicht niet alle leden voor den geest. Het punt, toen door den heer de Waal bedoeld, kan niet anders wezen dan art. 7 van dat contract, hetwelk in Augustus 1862 gesloten is en waarin voorkomt, dat de Sultan geen vestiging van Europeanen in zijn gebied zal toelaten, dan met toe stemming van den resident van Riouw. Het schijnt nu, dat de toelating van Europeanen om daar indus trie uit te oefenen (op zich-zelve natuurlijk een zeer loffelijk doel)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 110