104 en het afstaan van grondendie beweerd worden niet aan den Sultan te hebben toebehoord, aan de ondernemers, aanleiding tot de moei lijkheden heeft gegeven. Hoe het zij, ook de commissie van rapporteurs zou het wenschelijk hebben geacht, dat mededeelingen waren gedaan omtrent de oorza ken van het gebeurde en de vermoedelijke gevolgen daarvan. Een onzer medeleden heeft bij de algemeene beschouwingen op den toe stand der Delische zaken gezinspeeld. De Minister heeft niet goedgevonden daarop te antwoorden; maar mij dunkt, dat dit bij dezen post wel behoort te geschieden, en ik ben dus zoo vrij hem te vragen, of hij de goedheid zou willen hebben, indien 's lands belang het niet verbiedt, eenige inlichting aan de Kamer omtrent de oorzaak der expeditie en het geen de regeering wellicht later dan de reeds bekende berichten omtrent den stand der zaak bekend mocht zijn, te geven. De heer Kransen van de Putte, Minister van Koloniën: Ik begin met de laatste vraag van den laatsten spreker. Het laatste bericht, door de regeering uit Indië omtrent de zaken op Deli ontvangen is in de staatscourant publiek gemaakt. In de jongste veertien dagen echter schijnen geene berichten uit Deli door den Gouverneur-Generaal te zijn ontvangen, althans in een dienst-telegram van den Gouverneur-Generaal van een dezer dagen is met geen woord sprake van de Delische expeditie. Ik behoef er niet aan te herinneren, dat de laatste in de nieuwsbladen overgenomen mailberichten wel niet gunstig waren, maar dat die door gunstiger latere telegraphische berichteu reeds waren voorafgegaan, waaraan in de staatscourant reeds openbaarheid was gegeven. Ik koppel daaraan vast eene andere opmerking van het verslag. De twijfel werd daar geopperd, of er niet te weinig troepen naar Deli zijn gezonden, en of daarvoor aan de Indische regeering geen verwijt toekomt. Voor eene voldoende beoordeeling van de oorzaken van den opstand en van de zending van troepen ontbreken vooralsnog genoegzame gegevens. Alleen dit kan ik zeggendat de Gouverneur-Generaal eer lof dan blaam verdient, dat hij de beide keeren, dat van uit Deli om twee kompagniën gevraagd werd, telkens een half bataillon gezonden heeft, en met een spoeddie door alle deskundigen erkend is. Al staat Deli niet onder ons rechtstreeksch beheerzou ik niet gaarne toegeven aan den geachten spreker uit Gorinchemdat de oorlogdien wij daar thans voerenis een buitenlandsche oorlog.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 111