DE EXPEDITIE NAAR BALI.
(1868.)
Het kan geene verwondering wekken, dat het vertrek van eene
expeditionaire troepenmacht naar het eiland Bali door geheel Neder-
landsch-Indië, en zelfs in het moederland, eene hevige opschudding
te weeg bracht. De expeditiën van 1846, 1848 en 1849, vooral
de beide laatsten, waarin de versterkingen in en bij de dessa Djaga-
raga zulk eene bloedige rol speelden, waren nog geenszins vergeten.
De verwikkelingenwaarover deze bladzijden handelenwaren
evenwel op verre na niet van zulk een uitgebreiden en belangrijken
aard als de zoo even genoemdeen bepaalden zich tot het in verzet
komen van een gedeelte van het district Bandjar, gelegen in het
rechtstreeks aan het gouvernement onderworpen rijkje Boeleleng,
ten westen van de hoofdplaats Singa-Radja. Dit district oefent echter
grooten invloed uit op de omliggende streken, ten gevolge van de
menigte Brahmanen die zich aldaar gevestigd hadden en door
Om het geheugen van den lezer te gemoet te komenwordt hieronder met
een enkel woord de kasteverdeeling, die nog steeds ten gevolge van het aldaar heer-
schende Siwaïsme en Boeddhisme op Bali bestaat, beschreven.
De voornaamste kaste is die der Brahmanen (de Hindoesche priesterkaste)elk
Brahmaan, die op Bali nog volstrekt niet altijd priester is, draagt den titel van Ida
voor zijn naam.
De tweede kaste, die der Katrija's, waartoe oorspronkelijk uitsluitend de krijgslie
den behoorden, voert den titel van Dewa.
De derde kaste, die der Wessa's, waarin eertijds alleen kooplieden en handswerk-
liden waren opgenomen, bezit den titel van Goesti.
De vierde kaste eindelijk is die der Soedra's en hare leden, bestaande uit het lagere
edeelte der vrije bevolking, dragen in het geheel geen titel.