128 einde door het vertoonen van macht, zelfs zoo noodig met geweld van wapenen, ons gezag te handhaven, en de in verzet zijnde hoofden van dat eiland te verwijderen. De troependaartoe bestemdwerden getrokken uit het garnizoen van Soerabaja en bestonden uit het 14e bataillon infanterie onder bevel van den majoor W. E. E. van Heemskerckdie tevens tot kommandant der expeditionaire macht werd benoemd. Dit bataillon was sterk 25 officieren, 46 Europeesche onderofficieren 16 Inlandsche 236 Europeesche minderen 413 Inlandsche u totaal 736 man; een artillerie-park van twee berghouwitsers en twee coehoorn-mor- tieren onder den le luitenant S. P. van Kakum, waarbij een per soneel was ingedeeld van 3 Europeesche onderofficieren, 22 minderen en 5 Inlandsche totaal 30 man; de officieren van gezondheid 2e klasse H. Greve en W. E. Berg huis van Woortman, bijgestaan door: 4 Europeesche onderofficieren, 10 minderen en 16 Inlandsche en den luitenant-kwartiermeester C. R. W. J. Menthen met eenige schrijvers. Den 13(len September scheepten zich deze troepen in aan boord van Zr. Ms. stoomschepen Bromo en Amsterdam en van het tot hospitaal-vaartuig ingehuurde koopvaardij-schip Marieen bereikten twee dagen later in den namiddag de reede van Boeleleng. Nog dienzelfden dag werd er eene conferentie gehouden door de kom mandanten der expeditionaire land- en zeemacht, den resident van Banjoewangie en den radja van Boeleleng. In die conferentie werd besloten, den volgenden dag alle troepen der landmacht, benevens eene marine-landingsdivisie, 160 man sterk, te doen debarkeeren en onverwijld naar Singa-radja op te rukken. Het doeldat men met dezen tocht op het oog hadwasdoor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 135