134 aan de overzijde te brengen, waar zij nu hun vuur tegen de kam pong openden. De expeditie-koinmandant vermeende Bandjar van die zijde het best te kunnen naderen, en gelaste daarom de 5e, 3e en 6C kompagnie, die zich nog op den weg bevonden aan den overkant van het ravijn, of aldaar en tirailleur waren opgesteld, zich bij de lc en 2e kompagnie te voegen. Daartoe stelde de 5e kompagnie, aan welke de bewaking der ambulance, vivres en reserve-munitie was opgedragen, zich het eerst in beweging en naderde het ravijntje toen echter nog eenige muitelingen uit het rijstgewas werden opge jaagd en daarbij twee koelies licht gewond werden, wierpen de overi gen hunne vrachten weg, trokken hunne krissen en sloegen in vol slagen wanorde op de vlucht. De radja van Boeleleng, de eenige persoon, die invloed op hen kon uitoefenen, bespeurde dit ter nau- wernood of ook hij koos met zijn gevolg het hazenpad. Naar het schijnt kon nu de 5e kompagnie onmogelijk aan den ontvangen last voldoen, tenzij zij alle bagage aan de muitelingen wilde prijs geven, hetgeen in de oogen van de Balineezen met een nederlaag gelijk zoude staan. Het kwam evenmin raadzaam voor, de 6e en 3e kompagnie alleen het ravijntje te laten overtrekken, daar dan de 5e kompagnie aan haar lot werd overgelaten. Daar de expeditie- kommandaut nog eene flauwe hoop koesterde dat de radja met zijne koelies terug zoude komen, liet hij voorloopig de kolonne in de stel ling blijven, waarin zij zich bevond; toen men echter een geruimen tijd gewacht had en nog niemand kwam opdagen, en het intusschen 5 uur was geworden, gelastte hij den terugtocht naar fitnrijar, die langs denzelfdeu weg werd ten uitvoer gebracht welke heengaande was afge legd, zonder in het minst door den vijand te worden bestookt. Zonder in kritische beschouwingen omtrent dezen tocht en zijne gevolgen te treden vermeenen wij toch eenige vragen te moeten stellen, ten aanzien van sommige punten die ons niet voldoende duidelijk voorkomen. Was het plan, een aanval op de kampong te doen, of was het slechts eene verkenning op te uitgebreide schaal? Had men, indien het eerste het geval was, voldoende berichten van den toestand der oproerige kampongs, zoo dat eene verkenning onnoodig was? Waren er zooveel vivres en munitie medegenomen, dat deze niet, zoo noodigdoor de troep konden worden gedragenevenals bij vroegere expeditiën de manschappen dikwijls zelf vivres voor 3, 4 of 5 dagen medenamen STpAoP7?/co es-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 141