154
spreken en, daar, zooals de heer W. herhaaldelijk, in het tijdschrift
voor Nederlaudsch-Indië en in het militair tijdschrift, heeft verklaard,
de jurisprudentie in reclamezaken slecht is, aldus, al bestond het dooi
den heer W. medegedeelde plan nog niet, in de toekomst tot verbetering
mede te werken.
Sub III van zijn opstel bespreekt de heer W. de drijfveeren, die
tot reclame leiden. Volledig zijn die drijfveeren niet opgesomd.
Volgens onze ondervinding zijn zij, behalve de genoemde ook nog:
1°. de hoop om vooral in geval van degradatie of bij eene straf
die plaatsing in de 2fi klasse van militaire discipline ten gevolge had,
misschien door eene rechtskundige wending met eene mindere straf
vrij te komenal erkent de man ook het billijke der ondergane straf.
Hij waagt gaarne eenige dagen provoost voor oneerbiedigheid, als hij
daarentegen misschien dat doel kan bereiken;
2°. de wensch, om tijdelijk van garnizoen te veranderen; als de
reclame over eenige maanden is beëindigd, is daar wellicht een andere
chef, dien hij nu meent te moeten mijden. Die drijfveer wordt niet
geneutraliseerd, zooals de heer W. meent, door den man na de re
clame zooals thans ook, naar wij vermeenen, geschiedtweder
dezelfde plaatsing te geven
3°. de meening, die de soldaten veelal aankleven, dat zij door
hunne reclames den chef in de oogen van het legerbestuur benadeelen,
hem, zooals zij zeggen, «een hak zetten".
4°. de wensch van manschappendie in de 2e klasse van militaire
discipline zijn geplaatst, om zich gedurende een betrekkelijk langen
tijd aan de strengere tucht te onttrekken.
5°. de wetenschap, dat het hof slechts uitspraak doet op het wettig
en overtuigend bewijs, alsof er sprake was van misdrijf, zoodat het
getuigenis van den chef alleen niet voldoende is, al heeft hij den
man ook de overtreding, waarvan reclame, zien begaan.
Een enkele moge nu al door louter edele drijfveeren bezield zijn,
wij zijn stellig overtuigd om de woorden van den heer W. om te
keeren dat dit bij de groote meerderheid niet het geval is. Men
zie de sententiën van het hof, zooals die in het Indisch Weekblad
van het recht voorkomen en in de dagbladen worden overgenomen.
Niettegenstaande de jurisprudentie, door het hof aangenomen, die bij
volkomen schuld en rechtvaardige bestraffing toch vrijspraak kan
medebrengen, wordt de groote meerderheid ongegrond, of, Wegens
eene kwestie van vorm, zooals wijziging der strafreden, gedeeltelijk