156
in de beoordeeling zijner zaak, en hem dus toegestaan, deze zelfs
door den krijgsraad te doen onderzoeken. Yan een onderzoek door
het hoog gerechtshof is in het gansche militair wetboek geen sprake.
Dat het hof thans in de reclamezaken gemoeid wordt, is onzes
inziens te wijten aan de gebrekkige redactie van het wetboek dat
o. a. voor het reclameproces geenerlei vorm voorschrijft.
Bij gemis daarvan is de krijgsraad in reclamezaken, in plaats
van eenvoudig, volgens art. 17 R. L. de zaak te onderzoeken en,
indien zij des klagers krachten wettig bevindt, te zorgen dat aan
hem het geleden ongelijk behoorlijk gebeterd worde hetgeen had
kunnen geschieden door eene dispositie te nemen en aan den gar-
nizoenskommandant ter executie te zenden vonnissen gaan slaan,
ofschoon er geen beklaagde is, maar slechts een klager; vonnissen,
die dan (art. 213 It. L.) natuurlijk ook door het hof moesten wor
den geapprobeerd.
Het hof heeft nu aan dat recht van approbatie het recht van appél
verbonden, uitgaande van de stelling, dat de reclamant is, appellant
tegen de beslissing van den strafoplegger. Even als bij appel in
crimineele zaken, eischt men dan natuurlijk ook liet wettig en over
tuigend bewijs der overtreding. Kortommen behandelt de reclame
geheel als ware er sprake van eene den reclamant ten laste gelegde
misdaad.
Naar het ons voorkomt, ziet men daarbij over het hoofd:
1°. dat bij art. 222 R. L. in verband met Ind. staatsblad no. 12
van 182J0, alleen, en dan nog tot twee gevallen beperkt, appel is
toegestaan van vonnissen omtrent misdaden
2°. dat de positie van den appellant en den reclamant geheel ver
schillend, en dus hunne gelijkstelling geheel willekeurig is. De
eerste heeft nog geen straf ondergaanmaar verzet zich tegen eene
voorloopige rechterlijke beslissing; de tweede is reeds gestraft. De
eerste is beklaagdede tweede wordt door niemand beschuldigd,
maar beklaagt zichis klager
3°. dat men dus twee instantiën van appel (de krijgsraad en het
hof) schept voor den mandie met eene disciplinaire straf (b. v-
eenige dagen politiekamer of provoost) is gestraftterwijl den cri
mineel vervolgde, die wellicht tot vele jaren kruiwagenstraf of zelfs
tot den dood veroordeeld wordt, slechts ééne instantie van appel
(het hof) openstaat.
Kan dit de bedoeling van den wetgever geweest zijn? Wij kun-
uau het niet gelooven, vooral wanneer wij er op letten, dat den