179 in de denkbeelden, geuit door den opperbevelhebber. Hij meende, dat de aanvallende handeling moest afgeloopen zijn vóór de bijeen komst van de Nationale Vergadering en daar deze op Maandag, den 20sten Maart, hare zitting weder moest openen, verklaarde hij, dat de poging tot hernemen van de kanonnen gedaan zou worden in den nacht van den IT116" op den lS^n. Men weet, wat er de uitslag van was: het bezetten zonder slag of stoot van de slecht bewaakte en slecht verdedigde hoogten van Montmartre, en eenige uren later de even vreedzame herneming van deze zelfde stellingen door de nationale garde en vooral door de bevolking, die altijd spoedig met haar //fraterniseert." Er is nog eene dwaling, waartegen Vinoy met kracht en bit terheid opkomtde meeningdat hij binnen een uur al de stukken van Montmartre had kunnen doen wegvoeren. Zelfs Thiers, ofschoon hij de voortvarendheid prijst, waarmede de opperbevelhebber de hoogten van Montmartre had vermeesterdhad zonder iemand te noemen, geïnsinueerd: //dat de maatregelen, ge nomen om de stukken weg te voerenniet zoo goed gelukt waren als de aanval." Ziehier Vinoy's antwoord, ook aan den commandant Rustant, die de beschuldiging had herhaald in een getuigenis voor een1 krijgsraad //Men heeft aan eene beweerde nalatigheid van het militair gezag, als eenige reden, het mislukken der poging op den Maart toegeschreven. Het geldt het niet voorhanden zijn op het punt, waar de kanonnen waren bijeengebracht, in den oogenblik, waarin de stelling, die zij innamen, veroverd werd, van de noodige be spanningsmiddelen om ze weg te voeren. De opperbevelhebber zou wellicht zijne aandacht niet geschonken hebben aan deze oordeelvel lingen, lichtvaardig uitgebracht, zonder eenig onderzoek en vooral zonder volledige kennis van zakenzoo een bijna officieel stuk, waar aan altijd zeker gewicht gehecht wordt, namelijk eene akte van be schuldiging van den heer commandant Rustant, van het 88e regiment linie-troepen, uitgesproken voor den zesden krijgsraad ze niet in de volgende bewoordingen had herhaald //Het is nu stellig bewezen, dat, zoo de paarden voor de bespan- //ning spoedig genoeg en in genoegzamen getale naar de hoogten //waren gebracht geworden, de aanval vóór zes uur in den ochtend //afgeloopen zou zijn geweest en met den besten uitslag." Die bewering is meer dan eene dwaling. De opperbevelhebber meent ze ten stelligste te moeten logenstraffen. Het is ten eene-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 186