185
//Wij zien er vooreerst in, dat er eene bijna standvastige betrekking
bestaat tusschen de vermindering van den prijs van den handenarbeid en
de verlenging van dei werkdag. //Opdat voor den prijs, door de mees-
ters-kleedermakers betaald, de werklieden het voor hun bestaan noodige
loon kunnen verwerven, moeten zij gedurende 14, 16 en zelfs 18 uren
daags aanhoudend arbeiden." Wat de Kamer van Koophandel te Parijs
zegt van de meerderheid der Parijsche kleermakers, is waar voor de kleer
makers te Londonvoor de kleermakers te Berlijnwij zien er ook nog
uit, dat de meubelmakers op stuk arbeidenhunne werkdag onbepaald ver
lengen en, zegt het verslag hunner afgevaardigden van alle Fransche
nijverheidstakken is het meubelmakersambacht het minst voordeelige voor
den werkman. De meubelmakers van Berlijn hebben gelijkluidende klachten
uitgebracht. De schoenmakers voeren dezelfde taalhun verslag is een
doorgaand bitter protest tegen de hedendaagsche inrichting van de nij
verheid."
/'Laat ons, om te blijven binnen de perken van het vraagstuk, dat
ons bezighoudt, en alvorens de oorzaak van den onmatigen arbeid aan te
wijzen, zeggen, dat de nijverheid er niet alleen meer en mecr naar streeft
te besparen op den arbeidmaar dat ook verschillende oorzaken er toe
leiden om alle pogingen tot besparing op den duur van den arbeid tegen te
werken; men ziet gemakkelijk in, wat de gevolgen moeten zij n der veree-
nigde werking van dit tweeerlei streven. Zoo veroorlovenin de eerste
plaatsde verbeteringen in werktuigen of gereedschappendoor het ver
minderen van de noodige spierkracht, den werktijd te verlengen zonder
den werkman uit te putten; ten tweede: hoe grooter het belang van het
vaste kapitaal isdes te meer is de arbeidgever geneigd den -duur van
den arbeid te rekken immersals een werkman de spade verlaatvolgens
het woord van een Engelschen industrieel laat hij een kapitaal van twee
francs dood liggen; als een enkele spinner zijn stoel verlaat, laat hij een
kapitaal van eenige duizenden francs improductief, j'.en derdede me
dedinging tusschen de arbeidgevers vergoedt de ongelijkheid der middelen
van voortbrenging door de verlenging van den werktijd, het laatste wa
pen der kleine nijverheid, en men komt tot de gevolgtrekking: hoe minder
in zulk eene verschrikkelijke worsteling, de winsten van het kapitaal,
werkuren vertegenwoordigendes te grooter is daarentegen het getal uren
waaraan het loon beantwoordt.
De nijverheid van onzen tijd zoude dus, naar mate van hare verbe
teringen en van haren vooruitgang er altijd toe moeten leiden zeker getal
werklieden uit de werkplaats te verdringen, of, wat hetzelfde iszij schept
onophoudelijk naast het leger, dat voor de voortbrenging noodig is, wat
Karl Max. genoemd heefteen «reserve feger" en de vorming hiervan geeft
aan de nijverheid onvastheid. De staathuishoudkundigen beweren gewoon
lijk, dat de rampvolle invloed van de werktuigen, bij voorbeeld, slechts
voorbijgaande kan zijn; dat de goedkoopheid van de voortbrengselen nood-