186
wendig de vraag naar werk in zulk eene mate zal doen toenemendat het
verbroken evenwicht zich zal herstellen. Zij houden weinig rekening van
het tijdperk van overgang, en nog minder van dit hoogst gewichtig feit,
dat, in verscheidene streken, tengevolge van de aanhoudende wijzigingen
in de werktuigen, de tijdperken van overgang elkander onbepaald opvol
gen; en welk onderscheid is er dan tusschen eene onbeperkte reeks van
voorbijgaande rampen en eene blijvende ramp, die alleen het gevolg is
van de tussehenkomst der werktuigen Maar dit is niet alles. Geene
enkele gezonde wijze van redeneeren gedoogt te bewerendat de invloed
der "werktuigen noodwendig slechts voorbijgaand is; bijzondere waargeno-
mene feiten zijn niet voldoende om te machtiging tot eene algemeene
stelling, die ijdel blijkt te wezen. Zeker zoude het meestal bet geval
kunnen zijn, zoo de voortbrengingskosten juist in dezelfde verhouding af
namen als de hoeveelheid van den tot voortbrenging aangewenden arbeid.
Maar de voortbrengingskosten bestaan niet alleen nit de loonenen de
werktuigen vermenigvuldigen door het vervormen evenmin de grondstoffen
als zij de algemeene onkosten doen verdwijnen. Deze onmogejijk te ver
wezenlijken voorwaarden ontbreken om aan de toeneming van de vraag
naar voortbrengselen zulk eene snelheid te gevendat zij het evenwicht
herstelt. Baar het loon niet de eenige factor der voortbrengingskosten is, is
dus de blijvende afneming van de vraag naar werk in het algemeen een nood
wendig gevolg van de tussehenkomst der wej-ktuigen. Met andere woorden,
hoe geringer het aandeel van de loonen in de voortbrengingskosten is,
wat het geval is, naarmate de vaste kapitalen meer in ééne hand vereenigd
wordendes te meer heeft de vermindering van vraag naar menschelijken
arbeid kans belangrijk te worden en een vast karakter aan te nemen.
Deze stellingtoepasselijk op de werktuigen, is het ook op de andere
middelendie de voortbrenging bevorderen.
De vooruitgang in de vervaardiging van katoen in Engeland en zijne
uitwerking op de vraag naar arbeid, zoo dikwijls aangehaald door staat
huishoudkundigen, die slechts de aandacht inriepen voor op zich zeiven
staande of absolute cijfers en met voor betrekkelijke cijfers of verhoudin
gen, zal het eenige voorbeeld zijn, dat wij zullen kiezen.
Het valt gemakkelijk, met behulp van de verslageu der inspecteurs over
de fabrieken, de nuttige werking van de katoen-vervaardigende arbeiders
in verschillende tijdperken te berekenen. Laat ons slechts de jaren 1850
tot 1871 nemen.
Tengevolge van de wijzigingen in het gereedschap en de toeneming
van de snelheid bij de werktuigen, is de nuttige werking slechts 44%
toegenomen. Het getal werklieden nudie beziggehouden werdenwas
331,000 in 1850; het bedraagt 449,000 in 1871. Het blijkt dus, dat
dit aantal absoluut vermeerderd is met ongeveer 36%. In dit opzicht
hebben de staathuishoudkundigen gelijk. Maar om dezelfde verhouding
te doen bestaan tusschen de nuttige werking en het getal arbeiders in