276 de Duitsche armee te vervallenzelf niet geheel rechtvaardig tegen over dat leger blijft, en de schitterende overwinningen, door de Duitschers behaald, niet en in de eerste plaats aan de verdiensten van aanvoerders en manschappenmaar voornamelijk aan hunne //meerdere getalsterkte" toeschrijft; noch, dat de schrijver, na het op apodictischen toon uitspreken der onderstaande beslissing, ver zuimt die genoegzaam door bewijzen te staven,en dus zelf niet geheel van oppervlakkigheid is vrij te pleiten. Wij lezen toch //In het jaar 1870, zijn de Duitschers vooral zoo gevaarlijk voor Prankrijk geweestomdat er 800.000 Duitschers in Prankrijk waren." Ja, zelfs: //Met 800.000 man kan men, voor een paar maal honderd dui zend, om zoo te zeggen, gerust onhandigheden begaan. Men houdt genoeg over, om misslagen te herstellen." Wij wijzen hier den S. op zijne eigen woorden: //Overdrijving, zoo wel waar het bewonderen als afkeuren geldt is gevaarlijk, en, waar het laatste opzettelijk geschiedtonedelmoedig." Vooreerst toch: waren er in 1870 it 800.000 Duitschers in Prankrijk, er waren zeer zeker nog veel meer weerbare Pranschen. Volgens de in 1870 vigeereude organisatie van 2 Pebr. 1868, moest het Pransche leger bestaan uit 776.000 man, zonder de mobiele garde die op 20.000 werd geschat; waardoor dus het leger reeds 800.000 man, of even sterk als de Duitsche armee had kunnen en moeten zijn. Na de ongelukkige dagen van Weissenburg, Worth e. a. werd het leger versterkt, volgens de mededeeling van den toenmaligen Minister van Oorlog Dejean, met 200.000 man, dus reeds 1.000.000 krijgers. En, in den benarden toestand waarin Prankrijk verkeerde, hadden al zijne weerbare manschappen onder de wapenen behooren te staan Verder is ons tot dus verre niets bekend van de onhandigheden der Duitschers, n. 1. in dien zin, dat het leven der manschappen daardoor roekeloos en onverantwoordelijk zoude op het spel zijn, gezet omdat men er toch nog genoeg overhield Het door S. aangehaalde voorbeeld, der onhandigheid van v. d. Tanu, toen deze niet genoegzaam partij trok van de verregaande onhandigheid, neen, van de onverantwoordelijke zorgeloosheid en het schandelijk plichtverzuim van de Pailly, die zijn korps het 5e, als

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 283