292 Het is onbetwistbaar, dat de minste Duitsche kapitein beter bekend was met den topographischen en statistieken toestand van ons land, dan de beste onzer generaals. Vecht nu eens tegen zulke troepen Het kaarten-depot van het Ministerie van Oorlog was een geheim zinnige tempel, en, wanneer een Fransch burger het altaar wilde nade ren, om eenige topographische inlichtingen, waarop hij als belasting schuldige rechtens aanspraak had, werd hem letterlijk de deur voor den neus dichtgeworpen. Gewoonlijk had er bij den marsch eener divisie ook eene verken ning plaats. De indedaad bespottelijke wijze, waarop dusdanige verkenning werd verricht, kan alleen verklaren, waarom bijna elke veldslag begon met eene overrompeling; niet vóór dat de granaten der Duitschers in onze soepketels sloegen, wilden onze generaals aan de nabijheid van den vijand gelooven. De Fransche generaal is niet vreesachtig, dit is dan ook (behou dens enkele uitzonderingen) zijne eenige goede eigenschap, hij ge looft ongaarne aan 's vijands nabijheid. Die twijfelzucht nu moge grootendeels haar oorzaak vinden in de persoonlijke onverschrokkenheid van den aanvoerder, zij was ander deels ook te wijten, aan de wijze waarop de verkenningen plaats vonden. Men zond op één mijl afstands (de moedigsten gingen somwijlen tot op 2 a 3 mijl vooruit) eenige infanteristen en kavalleristendie alléén langs de groote wegen marcheerden, de daaraan gelegen boschjes enz. met groote zorgvuldigheid vermeden, zich met strafbare zor geloosheid op heuvels en hoogten vertoonden, en vervolgens weder terugkeerden, zonder iets gezien te hebben. De uhlauen, die uitstekende ruiters waren, en niet schroomden om zich op groote distantiën van den troep te verwijderen, hebben zeker menigmaal moeten lachen over die verkenningstochten, wanneer zij goed tusschen het geboomte verscholen, de fraaie uniformen onzer soldaten op hun gemak konden bewonderen, al hunne bewegingen kon den gadeslaan en bij hunnen terugkeer de meest gewenschte en vol ledige inlichtingen konden verschaften.// Men ziet dus dat de heer E. J. een ooggetuigede aanhou dende nederlagen der Fransche armée aan geheel andere oorzaken toeschrijft als aan de meerdere getalsterkte van den vijand, en toch is hij zelf een Franschman, die in zijn werk het bewijs geleverd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 299