23
l5tp klasse .van Boneval Eaure met een detachement van twee offi
cieren, een officier van gezondheid en 60 mariniers en matrozen te
Tampirah aan, terwijl op denzelfden dag de 1ste luitenant-adjudant
van Dentzsch terugkeerde.
Het rapport van dezen laatste luidde: dat de kolonne onder bijna
aanhoudende regens een' zeer moeielijkenlangs de helling van den
Tampirah-berg loopenden weg had afgelegd, zware verhakkingen van
omgekapte hoornen iiad aangetroffen en de alang-alaug velden met
randjoes beplant had gevonden. Hier en daar had men Tomoriers
gezien, die echter op de nadering der kolonne in de richting van
Oesson-Dau waren gevlucht. Om 5 uur 's namiddags was de ko
lonne voor Oesson-Dau aangekomen en had op geweerschotsafstand
positie genomen. Dadelijk na aankomst werd de tolk Soa-Waugsie
derwaarts gezonden, ten einde de bezetting tot de overgave aan te-
sporen. doch deze kwam weldra terug met het antwoord dat men
op last van den Makollé de bestorming zou afwachten en zich zoo
noodig tot den laatsten man zoude verdedigen. De kampong werd
zooveel mogelijk verkend en bleek een waar arendsnest te zijnop
eene naar gissing 1100 voeten hooge, spits toeloopende rots gelegen,
bestond zij uit eene zware natuurlijke opeenstapeling van groote
rotsblokken; de huizen stonden op hooge bamboezen stijlen en geen
spoor van volk was daar binnen te bekennen. De rots was in front
bijna loodrecht, van achteren gezien voorover hellend; op de linker
flank waren de boomen weggekapt en bestond de weg, naar boven
geleidende, uit pinangstammen, op rotspunten geleund en met treden
uitgekapt; op de rechterflank had men eveneens de rots bekapt,
en een soort van pad aangelegd dat tot aan den voet doorliep.
Dit kleine Gibraltar moest bestormd worden en onze braven zouden
het beproeven, ofschoon het oogenschijnlijk iets onmogelijks en
bovenmenschelijks scheen. De luitenant-adjudant van Dentzsch
had in de laatste dagen zoovele fatigues doorstaan, dat hij genood
zaakt was naar de schepen terug te keeren. Na het ontvangen van
het rapport van van Dentzsch werd den luitenant der artillerie Janssen
gelast, zich met de mortieren op marsch te begeven en zoo mogelijk
den 21sten 's nachts een aanvang te maken met het bewerpen van
Oesson-Dau, terwijl van Oijen in positie moest blijven en zijne
verkenning op den 22sten doorzetten.
's Morgens om 6 uur van den 223te" Juni marcheerden de nog
achtergebleven troepen uit Tampirah, het detachement mariniers en
matrozen achterlatende tot bewaking dier plaats; den 2tlenluitenant