305 man tot het onmiddellijk bereiken van het doel volstrekt niets afdoet" (pag. 18) beamen ook wij geheel, en nimmer is door ons het tegendeel beweerd: terwijl wij voorts ook volkomen de opinie deelen van den S.waar hij, op pag. 19 en 20 ontwikkelt, waar die intelligentie wel degelijk als voorname factor in het te behalen succès optreedt. Op pagas- 21 e. v. behandelt de S. de vraag, of de uitkomsten van het Duitsche volksonderwijs van dien aard zijnom er een over dreven waarde aan te hechtenen beantwoordt zulks, ook o. i. zeer ten rechte, ontkennend. Alle overdrijving, wij zeiden dit reeds hiervoren, achten ook wij nadeelig en veroordeelbaar. Dat somwijlen //ouder 50 recruten niet één gevonden werd die slechts een enkel woord omtrent de bevrijdingsoorlogen wist mede te deelen" (pag. 25) is mogelijk, en nog lang niet verontrust- barend, of een bewijs tegen de algemeene intelligentie. Dat echter in het Fransche leger tal van officieren warendie op het hooren noemen der namen van voorname steden in hun vader land, verbluft opzagen, niet wetende in welk rijk die plaatsen ge legen waren, ja somwijlen hunne uaamteekening niet behoorlijk konden stellen, is echter óók waar, en vrij wat erger. Als een landbouwersoldaat wordendeordentelijk kan lezen schrijven en de vier hoofdregels der rekenkunst kent, is hij, o. i. voorloopig voldoende ontwikkeldendat van de 40 recruten die jaarlijks bij eene Duitsche kompagnie worden ingelijfd //slechts 1 of 2 niet lezen, en slechts 3 of 4 hun naam niet dan gebrekkig kunnen schrijven, en deze achterlijken meestal Polen zijn" zulks erkent de S. zelf op pag. 21 en 22. Op pag. 27 e. v. wordt eene welverdiende hulde gebragt aan de geoe fendheid van den Duitschen soldaat, den onvermoeiden arbeid daartoe der officieren, en de verdiensten der éénjarige vrijwilligers, en ook daarin vinden wij slechts de bevestiging onzer opinie. Aan het einde van het IIe Hoofdstuken daarmede reeds ver over de helft van het werkje genaderdvroegen wij ons zeiven dan ook af, wanneer het tegen bewijs onzer stellingen door den S. zoude geleverd worden Hoofdstuk III handelt over de krijgstucht, en al aanstonds-lezen wij, dat //na 1S7Ó, met meer recht nog dan de intelligentie, de dis cipline het groote woord werddat de Duitsche troepen in deze Ik onderstreep. v. V.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1873 | | pagina 312